Rb. Overijssel, 31-10-2018, nr. 7155695 \ EJ VERZ 18-144
ECLI:NL:RBOVE:2018:4120
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
31-10-2018
- Zaaknummer
7155695 \ EJ VERZ 18-144
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2018:4120, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 31‑10‑2018; (Beschikking)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:RBOVE:2018:4121
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2018-1223
VAAN-AR-Updates.nl 2018-1223
Uitspraak 31‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Ontslag op staande voet van directeur woningbouwvereniging terecht gegeven. Voorbeeldfunctie. Geen recht op transitievergoeding en/of schadevergoeding.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats
Zaaknummer : 7155695 \ EJ VERZ 18-144
Beschikking van de kantonrechter van 31 oktober 2018
in de zaak van
[verzoeker] , wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij, hierna te noemen [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. M.J.G.M. Lamers,
tegen
de stichting STICHTING MIJANDE WONEN, gevestigd en kantoorhoudende te Vriezenveen,
verwerende partij, hierna te noemen Mijande,
gemachtigde: mr. N.P.M. Haas.
1. De procedure
1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend -ontvangen op 21 augustus 2018-, strekkende tot het verklaren voor recht dat het hem gegeven ontslag op staande voet onterecht is gegeven en om Mijande in dat verband te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding, een billijke vergoeding en tot veroordeling van Mijande om binnen 10 dagen na deze beschikking ter rehabilitatie, zowel intern als extern, een persbericht te verzenden. Mijande heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben daarna nog producties in het geding gebracht.
1.2.
Op 10 oktober 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De zaak is tegelijk behandeld met het later ingekomen verzoek (met zaaknummer 7169669 \ EJ VERZ 18-151) van Mijande strekkende tot het veroordelen van [verzoeker] om aan Mijande te betalen een bedrag van € 19.646,46 wegens de opgemaakte eindafrekening van het dienstverband, inclusief een gefixeerde schadevergoeding wegens dringende reden als bedoeld in art. 7: 677 lid 2 en 3 BW.
1.3.
De beschikking is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
[verzoeker] , geboren [1967] , is op 1 maart 2006 in dienst getreden bij Mijande, en was vanaf 1 juli 2010 werkzaam in de functie van directeur/bestuurder, tegen een salaris van € 9.400,76 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en exclusief 4% eindejaarsuitkering.
2.2.
In het voorjaar van 2018 bereikte de Raad van Commissarissen van Mijande (hierna: de RvC) ingevolge de klokkenluidersregeling klachten over het handelen van [verzoeker] .
De RvC verzocht hierop [verzoeker] om een verklaring in vier kwesties:
1. over een gesprek met een medewerker op 15 februari 2018 en de afspraken omtrent vastlegging van dat gesprek;
2. over declaraties van [verzoeker] , zijn verklaring, zijn toelichting omtrent privé stroomgebruik voor het opladen van de bedrijfsauto;
3. over de transactie waarbij Mijande vastgoed had verkocht aan een derde, de heer [X] te [plaats] (hierna te noemen: [X] );
4. over de aanschaf van de bedrijfsauto bij autobedrijf [A] .
2.3.
Op 18 april 2018 heeft [verzoeker] over de kwesties verklaard.
De RvC heeft hierop besloten het vertrouwen in [verzoeker] op te zeggen. De RvC heeft [verzoeker] een vaststellingsovereenkomst aangeboden die door [verzoeker] is geaccepteerd en ondertekend. De arbeidsovereenkomst zou met wederzijds goedvinden worden beëindigd per 1 september 2018, waarbij [verzoeker] recht zou hebben op de wettelijke transitievergoeding van € 53.522,- bruto. In artikel 3.4 van de vaststellingsovereenkomst is een voorbehoud gemaakt ten aanzien van een mogelijke dringende reden die zich nog zou kunnen voordoen na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst.
2.4.
De RvC van Mijande had intussen onderzoeksbureau Integis BV verzocht onderzoek te doen naar de kwesties 3 en 4, over de aanschaf van de bedrijfsauto en de vastgoedtransactie met de heer [X] . Integis BV heeft van het onderzoek een rapport opgemaakt d.d. 18 juni 2018, welk rapport ook aan [verzoeker] ter beschikking is gesteld.
Na bespreking van het rapport met [verzoeker] en zijn advocaat is [verzoeker] op staande voet ontslagen, bevestigd bij brief van 25 juni 2018. Het ontslag op staande voet ziet kort gezegd op het handelen van [verzoeker] in de kwesties rond de aanschaf van de bedrijfsauto en de vastgoedtransactie met [X] .
3. Het verzoek van [verzoeker]
3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter:
Primair:
- te verklaren voor recht dat het ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven in verband met het ontbreken van een dringende reden;
- Mijande te veroordelen tot vergoeding van de gefixeerde schade, te weten het loon over de opzegtermijn van zes maanden, ter hoogte van € 58.480,25 bruto;
- Mijande te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding, te weten een bedrag van
€ 53.522,- bruto;
- Mijande te veroordelen tot een (aanvullende) billijke vergoeding ter hoogte van € 100.000,- bruto, althans een billijke vergoeding, in goede justitie door de kantonrechter te bepalen.
- Mijande te veroordelen binnen 10 dagen na de datum van de beschikking ter rehabilitatie, zowel in- als extern, een persbericht te verzenden.
Subsidiair:
Mijande te veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding in verband met niet ernstig verwijtbaar handelen door [verzoeker] , te weten een bedrag van € 53.522,- bruto.
Meer subsidiair:
Mijande te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding ter hoogte van € 53.522,- bruto gebaseerd op art. 7:673 lid 8 BW, aangezien het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar is.
3.2.
Aan deze verzoeken heeft [verzoeker] het volgende ten grondslag gelegd, kort samengevat. Volgens [verzoeker] is het ontslag op staande voet ten onrechte gegeven. Er is geen sprake van een dringende reden en de arbeidsovereenkomst is niet onverwijld opgezegd. [verzoeker] betwist te hebben gehandeld in strijd met de gedragscode bij de aanschaf van de bedrijfsauto. Anders dan Mijande stelt was de aangeschafte bedrijfsauto niet duurder dan de vorige. Bovendien heeft de cataloguswaarde van de auto enige jaren in de jaarstukken gestaan en de RvC heeft deze goedgekeurd, evenals de accountant. Van misleiding is geen sprake geweest. De autokwestie wordt vier jaar na dato volledig uit zijn context gehaald en valt in de categorie “spijkers op laag water zoeken”.
Het hele dossier van de vastgoedtransactie met [X] verdient geen schoonheidsprijs maar rechtvaardigt evenmin ontslag op staande voet. [verzoeker] wist niet dat het Mijande niet vrijstond tot verkoop aan [X] over te gaan tegen een lagere koopprijs dan € 345.000 k.k. en er is geen valse factuur voor onderhoudswerkzaamheden opgemaakt die in feite een verrekening van de koopprijs vormde. Ook hier is van misleiding van de RvC geen sprake geweest. Als alle omstandigheden van het geval, inclusief de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] , worden betrokken bij de beoordeling, kan niet worden geconcludeerd tot een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet. [verzoeker] gaat momenteel privé door een zeer moeilijke tijd, gelet op de gezondheid van zijn echtgenote. Mijande is de verzochte vergoedingen dan ook verschuldigd, zoals nader beschreven en onderbouwd in het verzoekschrift.
4. Het verweer van Mijande
4.1.
Mijande heeft geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] , met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten. Anders dan [verzoeker] stelt is de arbeidsovereenkomst op 25 juni 2018 rechtsgeldig geëindigd door het gegeven ontslag op staande voet. Mijande is ook geen transitievergoeding verschuldigd en ook doet de bijzondere situatie van art. 7: 673 lid 8 BW zich hier niet voor.
4.2.
Mijande maakt [verzoeker] in de bedrijfsautokwestie drie verwijten:
-hij heeft een te dure auto aangeschaft ten laste van Mijande;
-hij heeft misleidende informatie aan de RvC gegeven;
-hij heeft in strijd met de regels de auto gekocht bij en zelf de onderhandelingen gevoerd met een bedrijf terwijl tussen [verzoeker] en de bestuurder van dat bedrijf een familiaire relatie bestond.
4.3.
Bij de verkoop van het vastgoed aan [X] zijn door [verzoeker] tal van fouten gemaakt. In het kader van het ontslag op staande voet gaat het om het willens en wetens in strijd handelen met de voorwaarde die de toezichthouder had gesteld bij de verkoop van het vastgoed aan [X] .
[verzoeker] had namens Mijande drie appartementen verkocht aan [X] , voor een koopprijs van € 340.000 v.o.n.. In het vervolgtraject bleek dat de toezichthouder, de Autoriteit Woningcorporaties (onderdeel van IL & T, Inspectie Leefbaarheid en Transport) verkoop tegen die prijs niet accordeerde. Volgens de Autoriteit Woningcorporaties diende verkocht te worden voor een koopsom van minstens € 345.000 k.k., zijnde de marktwaarde. [verzoeker] is hierop gewezen bij e-mail van 23 februari 2017.
4.4.
Hierna is door [verzoeker] en [X] een nieuwe koopovereenkomst opgemaakt waarin vermeld wordt een koopprijs van € 345.000 k.k.. Deze koopovereenkomst werd samen met de conceptakte van levering ter accordering aan de Autoriteit Woningcorporaties gezonden en die gaf op 22 maart 2017 op basis van die koopprijs een goedkeuringsbesluit.
4.5.
Tussen [verzoeker] en [X] was echter overeengekomen dat de extra lasten voor [X] , als gevolg van de aanpassing van de koopovereenkomst, door Mijande aan [X] zouden worden vergoed doordat [X] ter zake facturen zou zenden onder de valse titel van “onderhoud”. De zogenaamde “meerprijs” als gevolg van de eisen van de Autoriteit Woningcorporaties werd op die manier gecompenseerd, zoals nader (cijfermatig) onderbouwd in het verweerschrift.
4.6.
[verzoeker] heeft daarmee ernstig verwijtbaar gehandeld, dit alles zonder op enig moment enige informatie te geven aan de RvC. [verzoeker] wist dat de gang van zaken niet correct was en heeft geprobeerd dit geheim te houden. [verzoeker] is ook blijven volharden in een onjuiste weergave van de werkelijkheid, ook in het gesprek in het kader van hoor en wederhoor op 25 juni 2018 met de RvC, voorafgaand aan het ontslag op staande voet.
Mijande is de verzochte vergoedingen dan ook niet verschuldigd aan [verzoeker] , aldus Mijande.
5. De beoordeling
5.1.
[verzoeker] heeft het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet tijdig ingediend, nu het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop het ontslag op staande voet is gegeven.
5.2.
Het gaat in deze zaak primair om de vraag of het ontslag op staande voet terecht of onterecht is gegeven. Ingevolge artikel 7:677, lid 1 BW is iedere partij bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.3.
Mijande maakt [verzoeker] in de autokwestie drie verwijten, het aanschaffen van een te dure auto, het daarbij misleiden van de RvC en het feit dat [verzoeker] ondanks familiebanden met de leverancier [verzoeker] zelf onderhandelde over de aanschaf van de auto.
De kantonrechter overweegt hierover het volgende. Bij e-mail van 24 maart 2014 heeft de RvC destijds (de heer [B] ) op het verzoek van [verzoeker] om de bedrijfsauto in te ruilen meegedeeld dat de RvC de omzetting naar een andere auto met lagere bijtelling niet wil blokkeren, (o.a.) op de voorwaarde dat de nieuwwaarde van de andere auto alsmede de exploitatiewaarde zeker niet hoger en bij voorkeur lager liggen dan die van de huidige auto, en de Remuneratiecommissie graag vooraf een voorstel ter goedkeuring ontvangt. De aanschafwaarde van de te vervangen Volvo incl. opties was € 48.872,92 (productie 10 verweerschrift).
5.4.
[verzoeker] heeft hierop offertes opgevraagd van een aan te schaffen Mitsubishi Outlander, een van de versie Executive (vanaf € 43.990, incl. btw) en de versie InStyle (vanaf € 48.990,- incl. btw).
In de e-mail van [verzoeker] van 28 maart 2014 aan onder meer de heer [B] van de RvC schrijft [verzoeker] :
Dag [B] en [C] . In de bijlage de gegevens van de auto die ik zou willen bestellen. Het gaat dan om de executive edition. Qua aanschaf iets goedkoper dan de Volvo die ik nu rij. Qua exploitatie, veel, goedkoper. O.a. doordat er geen wegenbelasting betaald hoeft te worden en het qua verbruik veel minder zal zijn.
In de e-mail van [verzoeker] (diezelfde dag) aan de leverancier [A] schrijft hij:
Hoi [A] ,
In de bijlage de 2 offertes. De duurdere is zoals ik ‘m wil. De andere is voor de verantwoording.
5.5.
Leverancier [A] heeft hierop twee facturen opgemaakt die door Mijande zijn betaald. Factuur 1017344 vermeldt een niet nader bij versie aangeduide Mitsubishi Outlander met een aanschafprijs van € 36.355,37 ex btw (€ 43.990,00 incl. btw), na inruil van de Volvo nog te betalen € 22.936,70.
Factuur 3099927 vermeldt: BALIEFACTUUR, Diverse accessoires bij aflevering, incl. btw een bedrag van € 10.020,00. Leverancier [verzoeker] heeft de diverse accessoires gespecificeerd en bestaan uit:
Extra pakket t.w.v. € 5.000,00
- lederen bekleding
- Stoelverwarming
- Electrisch schuifkanteldak
- Electrisch bedienbare achterklep
- Parkeersensoren
- Electrisch verstelbare bestuurdersstoel
Daarnaast de volgende kosten
- Achterspoiler in kleur € 470,00
- Trekhaak afneembaar € 980,00
- Protectiepakket € 795,00
- Intropakket € 695,00
- Metaallak € 740,00
- Rijklaarmaakkosten € 1.340,00
€ 5.020,00
5.6.
[verzoeker] heeft erkend dat de door hem aangeschafte auto duurder was dan de Volvo destijds. Volgens [verzoeker] zo’n € 3.000,00, volgens Mijande € 7.086,63. Welk bedrag het precies ook moge zijn: vast staat dat [verzoeker] niet heeft voldaan aan de door de RvC gestelde voorwaarde dat de auto niet duurder mocht zijn dan de Volvo van destijds. De kantonrechter volgt Mijande in haar standpunt dat sprake is van misleiding, gelet op de e-mails van 28 maart 2014 en de wijze van factureren. Immers, aan de RvC deelt [verzoeker] mee dat hij de (goedkopere) Executive versie wil bestellen (van € 43.990,00) maar aan de leverancier geeft hij door dat hij de duurdere wil en dat de andere offerte is “voor de verantwoording” en daarna volgt een ‘Baliefactuur’ waarop opties voor een bedrag van € 5.000,00 staan, precies het verschil tussen de Executive basisprijs en de InStyle basisprijs. Het standpunt van [verzoeker] dat de meerprijs van de opties niet zodanig was dat dit apart gecommuniceerd hoefde te worden, ook omdat de exploitatiekosten lager waren, neemt het verwijt aan [verzoeker] niet weg. Hem was immers door de RvC de voorwaarde gesteld dat de nieuwwaarde van de andere auto alsmede de exploitatiewaarde zeker niet hoger en bij voorkeur lager liggen dan die van de huidige auto. Het feit dat de catalogusprijs van de auto jarenlang in de jaarstukken heeft gestaan, goedgekeurd door de RvC, neemt het verwijt aan [verzoeker] niet weg. [verzoeker] heeft als directeur een voorbeeldfunctie, heeft zich te houden aan de voorwaarden van de RvC en is bovendien gehouden transparant te handelen als het gaat om de aanschaf van een bedrijfsauto, in het bijzonder als de leverancier familie is.
5.7.
In de kwestie rondom de vastgoedtransactie staat het volgende vast. [verzoeker] had namens Mijande 3 appartementen verkocht aan [X] , tegen een koopprijs van € 340.000,00 v.o.n.
In het vervolgtraject bleek de toezichthouder, de Autoriteit Woningcorporaties, verkoop tegen die prijs niet te accorderen. De Autoriteit Woningcorporaties gaf aan dat verkocht moest worden tegen minstens € 345.000,00 k.k., zijnde de marktwaarde. Gebiedsregisseur [D] bij Mijande heeft [verzoeker] daarover gemaild d.d. 23 februari 2017.
Hierop is een nieuwe koopovereenkomst gesloten voor een bedrag van € 345.000,00 k.k.
Hierop is het goedkeuringsbesluit van de Autoriteit Woningcorporaties gekomen.
Uit de notariële afrekening van de transactie d.d. 5 april 2017 blijkt dat Mijande van de koopsom uiteindelijk een bedrag van € 295.169,15 heeft ontvangen.
In mindering is gebracht:
Verrekening post VVE € 48,23
Onderhoud, conform factuur € 45.000,00
Aanvullend onderhoud conform factuur € 1.250,00
Courtage makelaar € 3.400,00
Overige kosten € 132,62.
€ 49.830,85.
5.8.
Mijande heeft gesteld dat [verzoeker] willens en wetens in strijd heeft gehandeld met de voorwaarde van de Autoriteit Woningcorporaties en facturen van [X] onder de noemer “onderhoudskosten” heeft geaccordeerd, terwijl die bedragen feitelijk zien op het verschil tussen de eerder overeengekomen koopsom van € 340.000,00 v.o.n. en de koopsom van
€ 345.000,00.
5.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Mijande deze stelling, mede gelet op het onderzoeksrapport van Integis, voldoende aannemelijk gemaakt. De factuur van [X] voor het achterstallig onderhoud d.d. 30 maart 2017 vermeldt onder meer:
Geachte heer [verzoeker] ,
Vanmiddag bespraken wij gezamenlijk met de heer [D] de afwikkeling van het geconstateerde achterstallig onderhoud aangaande de eerder door mij aangekochte begane grond alsmede de thans aan te kopen appartementen van het Pand Remigiusstraat/Raadhuisstraat te Weerselo.
Conform de gemaakte afspraken breng ik u thans in rekening:
Achterstallig onderhoud conform afspraak € 45.000,00.
…
De nota is voor akkoord ondertekend door [verzoeker] .
5.10.
Uit het onderzoeksrapport van Integis blijkt dat de heer [D] van Mijande hierover het volgende heeft verklaard:
De ILT heeft aangegeven dat verkoop zou kunnen plaatsvinden tegen de getaxeerde waarde in verhuurde staat ad € 345.000,00 k.k. (…) Dit is vervolgens gecommuniceerd met [X] . [X] ging hiermee niet akkoord want er was immers € 340.000,00 v.o.n. afgesproken. [verzoeker] wilde de appartementen graag verkopen. Uiteindelijk zijn [verzoeker] en [X] overeengekomen dat de verkoop zou plaatsvinden voor € 345.000,00 k.k. en waarbij het verschil met de eerder overeengekomen verkoopprijs ad € 340.000 v.o.n. zou worden verwerkt in de factuur ten aanzien van de onderhoudskosten.
[X] heeft hierover verklaard:
(De) ILT heeft in maart 2017 bepaald dat Mijande de appartementen dient te verkopen voor de getaxeerde waarde ad € 345.000 k.k. [X] was het hier niet mee eens want hij heeft met [verzoeker] c.q. Mijande een overeenkomst gesloten om te verwerven tegen € 340.000,00 v.o.n.
[verzoeker] en [X] zijn vervolgens om tafel gaan zitten waarbij is afgesproken om het verschil tussen de overeengekomen koopprijs en de door (de) ILT geëiste prijs te compenseren.
5.11.
Volgens Mijande bestond het bedrag van € 45.000,00 uit twee delen: € 33.100,00, een bedrag dat al eerder was overeengekomen, te betalen aan [X] , in verband met achterstallig onderhoud, terug te voeren op notulen van de VVE d.d. 22 december 2016, voor de jaren 2017 en 2018. Mijande zou deze kosten voor haar rekening nemen.
Het resterende bedrag, € 11.900,00, betreft volgens Mijande de som van de verhoogde koopsom (€ 5.000,00) vermeerderd met de overdrachtsbelasting van € 6.900,00 (2% van
€ 345.000,00).
5.12.
[verzoeker] heeft over dit bedrag van € 11.900,00 verklaard:
Volgens de in mei 2016 nieuw opgestelde meerjarenonderhoudsbegroting moest er in 2017 en 2018 onderhoud gepleegd gaan worden ter hoogte van € 33.099.
Tevens was er in de afgelopen jaren te weinig gereserveerd voor het na 2018 nog volgend begroot onderhoud. Dit was van 2019 t/m 2036 een resterend bedrag van € 138.072. Dit bedrag moest dus in de jaren vanaf 2017 tot 2036 nog additioneel worden geïncasseerd bij de eigenaren. Een gemiddelde van € 138.072/20= € 6.903,60 per jaar. Hierop ik besloten om 2 jaren van deze berekende jaarlijkse dotatie voor rekening van Mijande te nemen, in totaal van € 13.807,20. Dit zou dan een totaal bedrag zijn van € 33.099 + € 13.807,20=
€ 46.906,20. (…) Dit bedrag is naar beneden afgerond op € 45.000.
5.13.
Deze stelling van [verzoeker] is tegenover de onderbouwde stellingen van Mijande, de verklaringen van de heren [D] en [X] , de overgelegde stukken, de exact sluitende cijfermatige onderbouwing door Mijande, onaannemelijk en in elk geval niet overtuigend onderbouwd. De kantonrechter volgt de zienswijze van Mijande in deze kwestie.
5.14.
[verzoeker] heeft evenmin een goede verklaring kunnen geven voor de door Mijande betaalde factuur van [X] ad € 1.250,00 (de post aanvullend onderhoud conform factuur op de notariële afrekening). [X] heeft hierover verklaard:
Desgevraagd geeft [X] aan dat de in rekening gebrachte € 1.250 ziet op de verrekening van de notariskosten waarvan [X] naderhand een nota ontving. Deze mocht volgens de richtlijnen van het ministerie ook niet ten laste van Mijande komen. Ten aanzien van deze kosten is overeengekomen dit te regelen via een aanvullende onderhoudsnota.
5.15.
[verzoeker] had voor betaling van de factuur van € 1.250,00 geen goede verklaring.
De kantonrechter is met Mijande van mening dat deze post materieel betrof de vergoeding van de notariskosten, gelet op de verklaring van [X] en de e-mail van [X] aan [verzoeker] d.d. 5 april 2017, vlak voor het passeren van de akte gestuurd.
5.16.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling van het gegeven ontslag op staande voet voorop dat een ontslag op staande voet een uiterste middel is en dat het slechts mag worden gegeven als van een werkgever op grond van een dringende reden niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer nog langer te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen, waaronder begrepen de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Daarbij dient niet alleen te worden gelet op de aard en de ernst van de aan de werknemer verweten gedraging, maar moeten ook de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, in de afweging worden betrokken. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag voor hem zullen hebben. Ook indien deze gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is (vergelijk HR 20 april 2012, ECLI:NL:HR: 2012:BV9532).
5.17.
Gelet op de door Mijande geschetste en niet door [verzoeker] betwiste gang van zaken (18 juni 2018 het rapport van Integis BV, vergadering RvC d.d. 20 juni 2018, uitnodiging [verzoeker] voor 21 juni 2018, op verzoek van [verzoeker] verschoven naar 25 juni 2018, op welke dag het ontslag op staande voet is gegeven) is de kantonrechter van oordeel dat Mijande met de nodige voortvarendheid heeft gehandeld en dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven. Er is, anders dan [verzoeker] stelt, geen sprake van de situatie dat het feitencomplex al geheel bekend was bij Mijande op het moment van het tekenen van de vaststellingsovereenkomst. De twee kwesties zijn door het onderzoeksbureau nader onderzocht en dat heeft tot nieuwe feiten geleid, die een andere gang van zaken laten zien dan [verzoeker] daarvoor aan de RvC had geschetst.
5.18.
Het ontslag op staande voet heeft voor [verzoeker] persoonlijk verstrekkende gevolgen. [verzoeker] heeft in dit kader aangevoerd dat hij – in vergelijking met de reeds overeengekomen vaststellingsovereenkomst- vanaf 25 juni 2018 geen loon meer ontvangt, hij de transitievergoeding misloopt, geen WW uitkering zal krijgen en het voor hem enige tijd zal duren voordat hij een dienstverband zal vinden op gelijkwaardig niveau, terwijl hij wel een gezin met jonge kinderen heeft te onderhouden.
5.19.
De kantonrechter volgt Mijande in de door haar geschetste gang van zaken in de twee kwesties, die hebben geleid tot het gegeven ontslag op staande voet. In beide kwesties stelt [verzoeker] de zaken -bewust- formeel anders voor aan de toezichthouder (de RvC resp. de Autoriteit Woningcorporaties), terwijl ze materieel anders liggen. Er wordt niet transparant en juist gefactureerd, terwijl juist [verzoeker] als directeur van een semi-publieke instelling met een voorbeeldfunctie, kwesties als integriteit en transparantie hoog in het vaandel moet hebben en houden. Dit ligt extra gevoelig nu verscheidene incidenten bij andere instellingen voor de sociale verhuur hebben geleid tot wijziging van de Woningwet en de instelling van de Autoriteit Woningcorporaties.
De kantonrechter is met Mijande van oordeel dat de gedragingen van [verzoeker] in de twee kwesties zo ernstig verwijtbaar zijn dat ze het gegeven ontslag op staande voet kunnen dragen. De door [verzoeker] geschetste privé omstandigheden begin 2018 zijn niet van invloed gebleken op het functioneren van [verzoeker] ten tijde van het verrichten van de gedragingen en ook de persoonlijke gevolgen voor [verzoeker] zijn, hoe ingrijpend ook, van onvoldoende gewicht om het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd te achten. Datzelfde geldt voor het feit dat [verzoeker] verder blijkbaar als een goed bestuurder functioneerde (gelet op het verslag van de Remuneratiecommissie d.d. 14 februari 2018).
5.20.
Gelet hierop is de verzochte verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet onterecht is gegeven niet toewijsbaar evenals de verzochte gefixeerde schadevergoeding. Ook de verzochte transitievergoeding is niet toewijsbaar (art. 7: 673 lid 7 onder c). De kantonrechter merkt het handelen van [verzoeker] als hiervoor vastgesteld, immers aan als ernstig verwijtbaar. Voor toekenning van een billijke vergoeding en de verzochte rehabilitatie middels een persbericht, is evenmin ruimte.
5.21.
Gelet op art. 7:673 lid 8 BW kan de kantonrechter de transitievergoeding geheel of gedeeltelijk aan de werknemer toekennen indien het niet toekennen ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [verzoeker] heeft dit verzoek niet specifiek onderbouwd en de kantonrechter ziet in de hierboven gegeven overwegingen en oordelen geen aanleiding te concluderen dat het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5.22.
De verzoeken van [verzoeker] zullen worden afgewezen en [verzoeker] dient, als de in het ongelijk gestelde partij, de proceskosten te dragen.
6. De beslissing
De kantonrechter:
Wijst de verzoeken van [verzoeker] af.
Veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Mijande vaststelt op € 600,00 gemachtigde salaris.
Verklaart deze beschikking wat de proceskosten betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2018.