Procestaal: Tsjechisch.
HvJ EU, 11-04-2013, nr. C-401/11
ECLI:EU:C:2013:223
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
11-04-2013
- Magistraten
R. Silva de Lapuerta, K. Lenaerts, G. Arestis, J. Malenovský, D. Šváby
- Zaaknummer
C-401/11
- LJN
BZ8002
- Roepnaam
Soukupova/Ministerstvo zeme delstvi
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2013:223, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 11‑04‑2013
Uitspraak 11‑04‑2013
R. Silva de Lapuerta, K. Lenaerts, G. Arestis, J. Malenovský, D. Šváby
Partij(en)
In zaak C-401/11,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Nejvyšší správní soud (Tsjechische Republiek) bij beslissing van 12 april 2011, ingekomen bij het Hof op 28 juli 2011, in de procedure
Blanka Soukupová
tegen
Ministerstvo zemědělství,
wijst
HET HOF (Derde kamer),
samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, waarnemend president van de derde kamer, K. Lenaerts, G. Arestis (rapporteur), J. Malenovský en D. Šváby, rechters,
advocaat-generaal: N. Jääskinen,
griffier: K. Sztranc-Sławiczek, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 28 juni 2012,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Soukupová, vertegenwoordigd door J. Tomášek, advokát,
- —
de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek als gemachtigde,
- —
de Poolse regering, vertegenwoordigd door M. Szpunar als gemachtigde,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. van Beek en G. von Rintelen alsook door Z. Malůšková als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 oktober 2012,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 11 van verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (PB L 160, blz. 80, en rectificatie, PB 2000, L 302, blz. 72), alsook van de algemene Unierechtelijke beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie.
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Soukupová, een landbouwexploitante, en het Ministerstvo zemědělství (ministerie van landbouw) over de afwijzing van haar verzoek tot deelneming aan het steunprogramma bij vervroegde uittreding van landbouwers.
Toepasselijke bepalingen
Unieregeling
3
Artikel 3, lid 1, van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (PB 1979, L 6, blz. 24) bepaalt:
‘Deze richtlijn is van toepassing op:
- a)
de wettelijke regelingen die bescherming bieden tegen de volgende eventualiteiten:
[…]
- —
ouderdom,
[…]
- b)
de sociale-bijstandsregelingen, voor zover deze een aanvulling vormen op of in de plaats komen van de sub a) bedoelde regelingen.’
4
Artikel 7 van deze richtlijn luidt:
- ‘1.
Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om van haar werkingssfeer uit te sluiten:
- a)
de vaststelling van de pensioengerechtigde leeftijd met het oog op de toekenning van ouderdoms- en rustpensioenen en de gevolgen die hieruit kunnen voortvloeien voor andere prestaties;
- b)
de voordelen die op het gebied van ouderdomsverzekering zijn toegekend aan hen die kinderen hebben opgevoed; het verkrijgen van rechten op prestaties na tijdvakken van onderbreking van het werk wegens de opvoeding van kinderen;
[…]
- 2.
De lidstaten onderzoeken periodiek de gebieden die krachtens lid 1 zijn uitgezonderd, ten einde na te gaan of het, gelet op de sociale ontwikkeling ter zake, gerechtvaardigd is deze uitzonderingen te handhaven.’
5
Volgens punt 23 van de considerans van verordening nr. 1257/1999 moet vervroegde bedrijfsbeëindiging in de landbouw worden bevorderd om de landbouwbedrijven levensvatbaarder te maken.
6
Volgens punt 40 van de considerans van deze verordening dienen maatregelen om ongelijkheid tussen vrouwen en mannen weg te nemen en gelijke kansen voor hen te bevorderen te worden ondersteund.
7
Volgens artikel 2, elfde streepje, van deze verordening dient de steun voor plattelandsontwikkeling verband te houden met landbouwactiviteiten en de omschakeling daarvan en kan hij betrekking hebben op het wegnemen van de ongelijkheid tussen en het bevorderen van gelijke kansen voor vrouwen en mannen, vooral door steun te verlenen voor projecten waartoe het initiatief wordt genomen en die worden uitgevoerd door vrouwen.
8
In hoofdstuk IV van verordening nr. 1257/1999, met het opschrift ‘vervroegde uittreding’, luidt artikel 10, lid 1, van deze verordening:
‘De steun voor vervroegde uittreding uit de landbouw draagt bij tot:
- —
het verschaffen van een inkomen aan oudere landbouwers die besluiten hun landbouwactiviteit te beëindigen,
- —
het bevorderen van de vervanging van deze oudere landbouwers door landbouwers die indien nodig in staat zijn de economische levensvatbaarheid van de resterende landbouwbedrijven te verbeteren,
- —
de bestemming van landbouwgrond voor niet-agrarische doeleinden als het gaat om grond waarop landbouw niet onder bevredigende omstandigheden qua economische levensvatbaarheid kan worden beoefend.’
9
Artikel 11, lid 1, van deze verordening bepaalt:
‘Een cedent:
- —
beëindigt definitief alle commerciële landbouwactiviteiten, maar mag doorgaan met niet-commerciële landbouw en verder de beschikking hebben over de gebouwen,
- —
is op het tijdstip van de overdracht ten minste 55 jaar oud zonder evenwel de normale pensioengerechtigde leeftijd te hebben bereikt, en
- —
heeft in de aan de overdracht voorafgaande tien jaar de landbouw beoefend.’
10
Artikel 12, lid 2, van deze verordening bepaalt:
‘De steun bij vervroegde uittreding mag niet worden verleend gedurende meer dan in totaal 15 jaar voor de cedent en tien jaar voor een werknemer. De steun mag niet worden voortgezet nadat de cedent 75 jaar is geworden of de werknemer de normale pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
In de gevallen waarin aan een cedent door de lidstaat een normaal ouderdomspensioen wordt betaald, wordt de steun bij vervroegde uittreding toegekend als aanvulling met inachtneming van het bedrag van het nationale ouderdomspensioen.’
Tsjechische regeling
11
Ter uitvoering van verordening nr. 1257/1999 stelde de Tsjechische Republiek op 26 januari 2005 nařízení vlády č. 69/2005 Sb., o stanovení podmínek pro poskytování dotace v souvislosti s předčasným ukončením provozování zemědělské činnosti zemědělského podnikatele (regeringsdecreet nr. 69/2005 tot regeling van de voorwaarden voor subsidieverlening bij vervroegde uittreding van landbouwers) vast. Volgens artikel 1, lid 1, van het regeringsdecreet is het doel ervan subsidies te verlenen in het kader van het programma ter ondersteuning van de vervroegde beëindiging door een landbouwer van zijn landbouwactiviteiten.
12
Artikel 3, lid 1, sub b, van dat regeringsdecreet onderwerpt deelneming aan dat programma aan de voorwaarde dat de aanvrager op de dag van indiening van de aanvraag reeds de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt en nog niet de voor het recht op ouderdomspensioen vereiste leeftijd heeft bereikt.
13
Artikel 32, leden 1 en 2, van zákon č. 155/1995 Sb., o důchodovém pojištění (wet nr. 155/1995 inzake pensioenverzekering), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, waarnaar dat artikel 3, lid 1, sub b, verwijst, bepaalde:
- ‘(1)
De pensioenleeftijd is vastgesteld
- a)
voor mannen op 60 jaar;
- b)
voor vrouwen
- 1.
op 53 jaar indien zij ten minste 5 kinderen hebben opgevoed,
- 2.
op 54 jaar indien zij 3 of 4 kinderen hebben opgevoed,
- 3.
op 55 jaar indien zij 2 kinderen hebben opgevoed,
- 4.
op 56 jaar indien zij een kind hebben opgevoed of
- 5.
op 57 jaar indien de verzekerden deze leeftijd op 31 december 1995 hebben bereikt.
- (2)
Voor verzekerden die in de periode van 1 januari 1996 tot 31 december 2012 de in lid 1 vastgestelde leeftijdsgrenzen bereiken, wordt de pensioenleeftijd vastgesteld door bij de maand waarin de verzekerde deze grens heeft bereikt, 2 maanden voor mannen en 4 maanden voor vrouwen te voegen voor elk zelfs aangevangen kalenderjaar voor de periode van 31 december 1995 tot de datum waarop de in lid 1 vastgestelde leeftijdsgrenzen worden bereikt, en wordt als pensioenleeftijd beschouwd de leeftijd die wordt bereikt in de maand die aldus wordt vastgesteld op de datum waarvan het cijfer overeenkomt met de geboortedatum van de verzekerde; indien de aldus vastgestelde maand geen dergelijke dag bevat, wordt de leeftijd die is bereikt de laatste dag van de aldus vastgestelde maand, beschouwd als de pensioenleeftijd.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
14
Soukupová is een op 24 januari 1947 geboren landbouwexploitante, die twee kinderen heeft opgevoed. Zij bereikte op 24 mei 2004 de leeftijd voor aanspraak krachtens artikel 32, leden 1 en 2, van wet nr. 155/1995 op ouderdomspensioen.
15
Soukupová diende op 3 oktober 2006 bij het nationale landbouwinterventiefonds een verzoek tot deelneming aan het steunprogramma bij vervroegde uittreding van landbouwers in.
16
Dat verzoek is bij besluit van 20 december 2006 afgewezen overeenkomstig artikel 3, lid 1, sub b, van regeringsdecreet nr. 69/2005 op grond dat Soukupová op de dag van indiening van dat verzoek de leeftijd voor aanspraak op een ouderdomspensioen had bereikt.
17
Soukupová diende tegen dat besluit bezwaar in bij het Ministerstvo zemědělství, dat dit bij besluit van 12 april 2007 verwierp.
18
Soukupová betwistte dit laatste besluit bij de Městský soud v Praze (rechtbank te Praag). Zij stelde in beroep dat artikel 3, lid 1, sub b, van regeringsdecreet nr. 69/2005 in strijd was met artikel 11, lid 1, tweede streepje, van verordening nr. 1257/1999, aangezien deze verordening ziet op de ‘normale pensioengerechtigde leeftijd’, terwijl het regeringsdecreet ziet op de ‘vereiste leeftijd voor recht op ouderdomspensioen’. Op grond dat de voorwaarde van dit artikel 3 discriminerend is daar de vereiste leeftijd voor recht op ouderdomspensioen in de zin van dit artikel 3 voor mannen en vrouwen verschillend wordt vastgesteld en bovendien verschilt voor vrouwen afhankelijk van het aantal opgevoede kinderen, verzocht Soukupová om een uitlegging van het begrip ‘normale pensioengerechtigde leeftijd’ in de zin van deze verordening die niet discriminerend is voor bepaalde aanvragers. Zo merkte zij op dat de Tsjechische regeling vrouwen die meer kinderen hebben opgevoed, objectief een kortere termijn voor indiening van een verzoek tot deelneming aan het steunprogramma bij vervroegde uittreding van landbouwers geeft dan mannen of vrouwen die minder kinderen hebben opgevoed.
19
De Městský soud v Praze verklaarde het besluit van het Ministerstvo zemědělství nietig bij arrest van 30 april 2009 op grond dat er geen legitieme rechtvaardigingsgrond bestond voor een verschil tussen vrouwelijke en mannelijke landbouwers voor toegang tot landbouwsubsidies. Deze rechtbank wees dus iedere uitlegging van de hand die zou kunnen leiden tot een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling van de aanvragers. Verder was deze rechtbank van oordeel dat als leeftijdsgrens voor deelneming aan het steunprogramma bij vervroegde uittreding van landbouwers de normale pensioengerechtigde leeftijd gold, die op dezelfde wijze voor alle aanvragers wordt vastgesteld.
20
Het Ministerstvo zemědělství stelde bij de Nejvyšší správní soud (hooggerechtshof in bestuurszaken) cassatieberoep tegen dat arrest in. Dit ministerie betoogde in dit cassatieberoep dat verordening nr. 1257/1999 alleen de minimumleeftijd van de aanvragers nauwkeurig vaststelde. Het ministerie voerde aan dat de termen ‘normale pensioengerechtigde leeftijd’ in artikel 11, lid 1, tweede streepje, van deze verordening en ‘ pensioenleeftijd’ in artikel 32 van wet nr. 155/1995 een overeenkomstige betekenis hadden. Volgens het Ministerstvo zemědělství was, om de normale pensioengerechtigde leeftijd in de zin van dit artikel 11 nauwkeurig en objectief te bepalen, beslist om deze leeftijd in het interne recht overeenkomstig dit artikel 32 vast te stellen. Dezelfde methode van vaststelling van de normale pensioengerechtigde leeftijd is, aldus het ministerie van landbouw, ook vastgesteld in het plan, ‘Horizontaal plan voor plattelandsontwikkeling van de Tsjechische Republiek 2004-2006’, dat is goedgekeurd zowel door de regering van deze lidstaat bij besluit nr. 671 van 9 juli 2003 als door de Europese Commissie bij besluit 2004 CZ 06G DO 001 van 3 september 2004.
21
Wegens twijfel aan het recht van Soukupová om deel te nemen aan het steunprogramma bij vervroegde uittreding van landbouwers in de zin van regeringsdecreet nr. 69/2005 en van oordeel dat dienaangaande een antwoord noodzakelijk is over zowel de uitlegging van het begrip ‘normale pensioengerechtigde leeftijd’ in artikel 11, lid 1, tweede streepje, van verordening nr. 1257/1999 als de vraag of bij de beoordeling van een verzoek om deelneming aan dit programma naar Unierecht onderscheid tussen aanvragers kan worden gemaakt op grond van geslacht en aantal opgevoede kinderen, heeft de Nejvyšší správní soud de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- ‘1)
Kan het begrip ‘normale pensioengerechtigde leeftijd’ op het tijdstip van de overdracht van een landbouwbedrijf in de zin van artikel 11 van verordening [nr. 1257/1999], worden opgevat als de naar nationaal recht voor een individuele aanvrager ‘vereiste leeftijd voor het recht op ouderdomspensioen’?
- 2)
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, is het dan verenigbaar met het Unierecht en de algemene Unierechtelijke beginselen dat de ‘normale pensioengerechtigde leeftijd’ op het tijdstip van de overdracht van een landbouwbedrijf voor individuele aanvragers verschillend wordt bepaald afhankelijk van hun geslacht en het aantal kinderen dat zij hebben opgevoed?
- 3)
Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, met welke criteria moet de nationale rechter dan rekening houden bij de uitlegging van het begrip ‘normale pensioengerechtigde leeftijd’ op het tijdstip van de overdracht van een landbouwbedrijf in de zin van artikel 11 van verordening [nr. 1257/1999]?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste en tweede vraag
22
Met de eerste en de tweede vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het in overeenstemming is met het Unierecht en de algemene beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie ervan dat de ‘normale pensioengerechtigde leeftijd’ in de zin van artikel 11, lid 1, tweede streepje, van verordening nr. 1257/1999 krachtens de bepalingen van de nationale pensioenregeling van de betrokken lidstaat inzake de vereiste leeftijd voor het recht op ouderdomspensioen anders wordt vastgesteld op grond van het geslacht van de aanvrager van steun bij vervroegde uittreding van landbouwers en, wat vrouwelijke aanvragers betreft, afhankelijk van het aantal door de betrokkene opgevoede kinderen.
23
In dit verband dient meteen te worden opgemerkt dat, zoals blijkt uit artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1257/1999, de steun voor vervroegde uittreding uit de landbouw tot doel heeft met name bij te dragen tot het verschaffen van een inkomen aan oudere landbouwers die besluiten hun landbouwactiviteit te beëindigen en de vervanging van deze oudere landbouwers te bevorderen door landbouwers die indien nodig in staat zijn de economische levensvatbaarheid van de resterende landbouwbedrijven te verbeteren. Ook punt 23 van de considerans van deze verordening vermeldt deze laatste doelstelling.
24
Deze steun voor vervroegde uittreding vormt dus een economische stimulans voor oudere landbouwers om hun landbouwactiviteit eerder dan in normale omstandigheden definitief te beëindigen en zo de landbouwsector gemakkelijker structureel te wijzigen om de levensvatbaarheid van de landbouwbedrijven te verbeteren.
25
Zoals de advocaat-generaal in punt 47 van zijn conclusie opmerkt, is de steun voor vervroegde uittreding van landbouwers in de zin van verordening nr. 1257/1999 dus geen sociale-zekerheidsprestatie die binnen de werkingssfeer van richtlijn 79/7 valt, maar een door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) gefinancierde voorziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid om de levensvatbaarheid van de landbouwbedrijven te garanderen.
26
In deze omstandigheden zijn de lidstaten weliswaar bij gebrek aan harmonisatie door het Unierecht bevoegd om de ‘normale pensioengerechtigde leeftijd’ in de zin van artikel 11, lid 1, tweede streepje, van verordening nr. 1257/1999 vast te stellen, maar dit neemt niet weg dat zij zich voor de toepassing van deze verordening niet kunnen beroepen op het verschil in behandeling dat zij krachtens artikel 7, lid 1, van richtlijn 79/7 voor de vaststelling van de pensioengerechtigde leeftijd op het gebied van de sociale zekerheid mogen handhaven. Niet kan worden geacht dat de Uniewetgever met deze verwijzing naar een niet-geharmoniseerd begrip de lidstaten heeft gemachtigd om bij de uitvoering van deze verordening maatregelen te nemen die de algemene Unierechtelijke beginselen en de fundamentele rechten zouden schenden (zie in die zin arrest van 27 juni 2006, Parlement/Raad, C-540/03, Jurispr. blz. I-5769, punten 22 en 23).
27
Voorts dienen, aldus punt 40 van de considerans van verordening no 1257/1999, maatregelen om ongelijkheid tussen vrouwen en mannen weg te nemen en gelijke kansen voor hen te bevorderen te worden ondersteund. Ook kan de steun voor plattelandsontwikkeling volgens artikel 2, elfde streepje, van deze verordening betrekking hebben op het wegnemen van de ongelijkheid tussen en het bevorderen van gelijke kansen voor vrouwen en mannen. Blijkens deze bepalingen is het dus van belang om in het kader van de op basis van deze verordening toegekende steun voor vervroegde uittreding van landbouwers vrouwen en mannen gelijk te behandelen en dus elke discriminatie op grond van geslacht te verbieden.
28
De lidstaten zijn bij de uitvoering van verordening nr. 1257/1999 krachtens artikel 51, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dus gehouden de in de artikelen 20, 21, lid 1, en 23 van dit Handvest neergelegde beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie in acht te nemen.
29
Volgens vaste rechtspraak vereist het beginsel van gelijke behandeling of non-discriminatie dat, behoudens objectieve rechtvaardiging, vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld (zie met name arresten van 17 juli 1997, National Farmers' Union e.a., C-354/95, Jurispr. blz. I-4559, punt 61; 11 november 2010, Grootes, C-152/09, Jurispr. blz. I-11285, punt 66, en 1 maart 2011, Association belge des Consommateurs Test-Achats e.a., C-236/09, Jurispr. blz. I-773, punt 28).
30
In casu verkeren de oudere vrouwelijke en mannelijke landbouwers in vergelijkbare situaties inzake de doelstelling van de steun aan vervroegde uittreding in de zin van artikel 10, lid 1, van verordening no 1257/1999, om deze exploitanten, ongeacht hun geslacht en het aantal kinderen dat zij hebben opgevoed, ertoe aan te zetten hun landbouwactiviteit eerder definitief te beëindigen om de levensvatbaarheid van de landbouwbedrijven te garanderen, zoals blijkt uit punt 24 van het onderhavige arrest. Deze exploitanten, zowel mannen als vrouwen, kunnen aanspraak maken op een dergelijke steun voor zover zij, zoals vereist door artikel 11, lid 1, van deze verordening, hun commerciële landbouwactiviteiten definitief hebben beëindigd na in de aan deze beëindiging voorafgaande tien jaar de landbouw te hebben beoefend, en op het tijdstip van deze beëindiging ten minste 55 jaar oud zijn zonder evenwel de normale pensioengerechtigde leeftijd te hebben bereikt.
31
Derhalve zou het in strijd zijn met het Unierecht en de algemene beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie ervan dat deze situaties zonder objectieve rechtvaardiging verschillend worden behandeld omdat de ‘normale pensioengerechtigde leeftijd’ in de zin van artikel 11, lid 1, tweede streepje, van verordening nr. 1257/1999 krachtens de nationale pensioenregeling van de betrokken lidstaat anders wordt vastgesteld op grond van het geslacht van de aanvrager van steun voor vervroegde uittreding van landbouwers en, wat de vrouwelijke aanvragers betreft, op basis van het aantal opgevoede kinderen door de betrokkene.
32
Het Unierecht en die beginselen worden immers geschonden indien zou worden aanvaard dat de aanvragers van deze steun voor vervroegde uittreding die op grond van hun geslacht en, wat vrouwelijke aanvragers betreft, van het aantal door hen opgevoede kinderen behoren tot een groep landbouwers die deze door de nationale regeling vastgestelde leeftijd eerder bereiken dan aanvragers die tot een andere groep landbouwers behoren, zonder objectieve rechtvaardiging ongunstiger mogen worden behandeld. De aanvragers die behoren tot deze tweede groep, zouden in dat geval beschikken over een langere termijn voor indiening van hun steunaanvraag zodat zij zonder objectieve rechtvaardiging worden bevoordeeld tegenover de aanvragers van de eerste groep voor wie voor een soortgelijke aanvraag restrictievere voorwaarden voor aanspraak op deze steun gelden.
33
In het hoofdgeding heeft de betrokken nationale regeling tot gevolg dat wie, zoals Soukupová, zijn landbouwactiviteit beëindigt op een leeftijd tussen de door deze regeling op grond van geslacht en aantal opgevoede kinderen vastgestelde normale pensioengerechtigde leeftijd en de door deze regeling voor mannelijke landbouwers vastgestelde normale pensioengerechtigde leeftijd, de steun voor vervroegde uittreding niet kan genieten en dus zijn verdere leven beperkte rechten op betaling van een ouderdomspensioen onder het niveau van deze steun heeft, terwijl een mannelijke landbouwer die zijn landbouwactiviteit op dezelfde leeftijd als deze persoon beëindigt, een dergelijke steun gedurende een totale duur van 15 jaar kan genieten of tot zijn 75 jaar overeenkomstig artikel 12, lid 2, van verordening nr. 1257/1999, onder aftrek van het door de betrokken staat betaalde ouderdomspensioen.
34
Anders dan de Tsjechische en de Poolse regering stellen, kan een verschillende behandeling als in de nationale regeling in het hoofdgeding niet objectief worden gerechtvaardigd. Zoals de advocaat-generaal in punt 61 van zijn conclusie stelde, kunnen de doelstellingen van structurele omvorming van de landbouw van de door verordening nr. 1257/1999 verleende steun voor vervroegde uittreding van landbouwers namelijk duidelijk worden bereikt zonder dat de lidstaten hun toevlucht nemen tot discriminatoire maatregelen.
35
Aangaande de gevolgen van de niet-naleving van het beginsel van gelijke behandeling in een situatie als in het hoofdgeding kan volgens vaste rechtspraak, wanneer een met het Unierecht strijdige discriminatie is vastgesteld, de eerbiediging van het gelijkheidsbeginsel, zolang geen maatregelen zijn genomen om de gelijke behandeling te herstellen, alleen worden verzekerd door de leden van de benadeelde groep de voordelen toe te kennen die de leden van de bevoordeelde groep genieten (zie arresten van 26 januari 1999, Terhoeve, C-18/95, Jurispr. blz. I-345, punt 57, en 22 juni 2011, Landtová, C-399/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 51). De benadeelde persoon moet dus in dezelfde situatie worden gebracht als de persoon die het betrokken voordeel geniet.
36
Mitsdien dient op de eerste en de tweede vraag te worden geantwoord dat het niet in overeenstemming is met het Unierecht en de algemene beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie ervan dat de ‘normale pensioengerechtigde leeftijd’ in de zin van artikel 11, lid 1, tweede streepje, van verordening nr. 1257/1999 krachtens de bepalingen van de nationale pensioenregeling van de betrokken lidstaat inzake de vereiste leeftijd voor het recht op ouderdomspensioen anders wordt vastgesteld op grond van het geslacht van de aanvrager van steun bij vervroegde uittreding van landbouwers en, wat vrouwelijke aanvragers betreft, afhankelijk van het aantal door de betrokkene opgevoede kinderen.
Derde vraag
37
Gelet op het antwoord op de eerste en de tweede vraag hoeft de derde vraag van de verwijzende rechter niet te worden beantwoord.
Kosten
38
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:
Het is niet in overeenstemming met het Unierecht en de algemene beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie ervan dat de ‘normale pensioengerechtigde leeftijd’ in de zin van artikel 11, lid 1, tweede streepje, van verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen, krachtens de bepalingen van de nationale pensioenregeling van de betrokken lidstaat inzake de vereiste leeftijd voor het recht op ouderdomspensioen anders wordt vastgesteld op grond van het geslacht van de aanvrager van steun bij vervroegde uittreding van landbouwers en, wat vrouwelijke aanvragers betreft, afhankelijk van het aantal door de betrokkene opgevoede kinderen.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 11‑04‑2013