Rb. Noord-Holland, 10-09-2014, nr. AWB - 13 , 1801
ECLI:NL:RBNHO:2014:9375
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
10-09-2014
- Zaaknummer
AWB - 13 _ 1801
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2014:9375, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 10‑09‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2015:2660, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht
Uitspraak 10‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 29 augustus 2013 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen van veertien windturbines aan de Groetpolderweg 9 in Lutjewinkel geweigerd. Verweerder heeft terecht getoetst aan de PRVS zoals deze gold per 10 januari 2013. De rechtbank stelt vast, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is, dat het project niet voldoet aan artikel 32, eerste tot en met zesde lid, van de PRVS nu de windturbines niet zijn beoogd in het in deze artikelen aangewezen windgebied Wieringermeer. Het overgangsrecht, neergelegd in het zevende lid van artikel 32 van de PRVS is voorts niet van toepassing.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 13/1801
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 september 2014 in de zaak tussen
de besloten vennootschap Windmolens Groetpolder B.V., te Lutjewinkel, eiseres
(gemachtigden: mr. R.J.G. Bäcker en mr. V.R.C. van Ahee),
en
Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland, verweerder
(gemachtigde mr A.F.P. van Mierlo).
Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen van veertien windturbines aan de Groetpolderweg 9 in Lutjewinkel geweigerd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2014. Eiseres is ter zitting vertegenwoordigd door [naam 1] en[naam 2], bijgestaan door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en E. Lodder.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
Overwegingen
1.
De rechtbank overweegt ambtshalve, hetgeen ook ter zitting met partijen is besproken, dat op het onderhavige besluit de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing is. Dit volgt uit artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw, gelezen in samenhang met bijlage I, onder 1.1, behorende bij de Chw en artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998.
2.
Eiseres heeft verweerder op 13 april 2012 verzocht haar een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van veertien windturbines aan de Groetpolderweg 9 in Lutjewinkel ter vervanging van de ter plaatse aanwezige negentien windturbines. Het project ziet op de activiteiten het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo en het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wabo.
3.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening: voor zover de betrokken regels afwijking daarvan toestaan.
4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd wegens strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS).
5.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de aanvraag ten onrechte is geweigerd. In dat verband stelt zij dat de aanvraag ten onrechte is getoetst aan de PRVS zoals deze gold ten tijde van het bestreden besluit en niet aan de PRVS zoals deze gold ten tijde van de aanvraag. Met de toen geldende PRVS is het project in overeenstemming, aldus eiseres.
5.2
Als uitgangspunt heeft te gelden dat bij het nemen van een besluit op aanvraag het recht moet worden toegepast zoals dat op het moment van beslissen geldt. Het besluit van Provinciale Staten van 17 december 2012 tot wijziging van de PRVS is op 9 januari 2013 in werking getreden, dus vóór er op het besluit op aanvraag om omgevingsvergunning was beslist.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen aanleiding af te wijken van dit uitgangspunt. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ9096) is daartoe redengevend dat het project, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is, niet in overeenstemming was met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Niedorp Zuid”. Eiseres kon dus ten tijde van het indienen van het verzoek niet zonder meer aanspraak maken op de toestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo. De omstandigheid dat de strijdigheid met het bestemmingsplan uiteindelijk is opgeheven omdat de raad van de gemeente Hollands Kroon een verklaring van geen bedenkingen voor het project heeft afgegeven, doet hieraan niet af, nu deze dateert van na de wijziging van de PRVS.
5.4
Eiseres heeft verder gesteld dat de trage besluitvormingsprocedure als een bijzondere omstandigheid moet worden aangemerkt op grond waarvan de aanvraag – in afwijking van de hoofdregel – dient te worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat ten tijde van de aanvraag gold.
De rechtbank stelt voorop dat de beslistermijn gelet op het bepaalde in artikel 3:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 3.12, zevende lid, van de Wabo zes maanden bedraagt. Gelet op de datum van binnenkomst van de aanvraag staat vast dat verweerder niet tijdig heeft beslist. De rechtbank is echter - anders dan eiseres - van oordeel dat dit geen reden is om de aanvraag te beoordelen aan de hand van de PRVS zoals die tijdens de beslistermijn nog gold. Gedurende de beslistermijn heeft verweerder met betrekking tot de strijdigheid van de activiteit met het bestemmingsplan nog geen verklaring van geen bedenkingen van de raad van de gemeente Hollands Kroon gekregen, zodat het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo aan vergunningverlening in de weg stond. Deze door verweerder bij brief van 31 mei 2012 gericht aan de raad van de gemeente Hollands Kroon gevraagde verklaring, welk verzoek is herhaald bij brief van 23 november 2012, is op 20 december 2012 door de raad genomen en bij brief van 13 januari 2013 aan verweerder toegezonden. Pas op 14 januari 2013 had verweerder dus, aangenomen dat de gewijzigde PVRS nog niet in werking was getreden, positief op de aanvraag kunnen beslissen. Dat verweerder van het niet tijdig verkrijgen van de benodigde verklaring van geen bezwaar een verwijt kan worden gemaakt is door eiseres niet gesteld, noch is daarvan gebleken. Daarom volgt de rechtbank eiseres ook niet in haar stelling dat het besluit is genomen in strijd met het fair play-beginsel, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, dan wel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het verbod op willekeur.
6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag terecht getoetst aan de PRVS zoals deze op 10 januari 2013 in werking is getreden. De rechtbank stelt vast, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is, dat het project niet voldoet aan artikel 32, eerste tot en met zesde lid, van de PRVS nu de windturbines niet zijn beoogd in het in deze artikelen aangewezen windgebied Wieringermeer.
7.
Partijen houdt verdeeld de vraag over de toepasselijkheid van artikel 32, zevende lid, van de PRVS, waarin is voorzien in overgangsrecht. De in dit artikel onder voorwaarde a. gekozen peildatum betreft de datum waarop het coalitieakkoord 2011-2015 tot stand is gekomen waarin afspraken zijn gemaakt met betrekking tot een beleidswijzing aan gaande windmolens die heeft geleid tot artikel 32 van nieuwe PRVS. De rechtbank overweegt, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is, dat de aanvraag van eiseres is ingediend na deze datum. Reeds hierom is het in art. 32, zevende lid, van de PRVS opgenomen overgangsrecht niet van toepassing. De stelling van eiseres dat voor zover niet wordt voldaan aan de letter van het overgangsrecht, wel wordt voldaan aan de strekking daarvan nu zij al lange tijd met de gemeente Niedorp en diens rechtsopvolger de gemeente Hollands Kroon in gesprek was over het project en zij op 23 juni 2010 een principeverzoek heeft gedaan tot afwijking van het bestemmingsplan en op 17 november 2010 ten behoeve van realisatie van het project een aanmeldingsnotitie m.e.r. heeft ingediend, doet aan het voorgaande niet af. De bewoordingen van de overgangsregeling zijn duidelijk en niet voor meerdere uitleg vatbaar. Voor een uitleg van de overgangsregeling aan de hand van de mogelijke bedoeling ervan, bestaat dan ook geen plaats.
Er bestaat verder, anders dan eiseres betoogt, geen verplichting voor verweerder tot het opnemen van overgangsrecht dat bepaalt dat bij het nemen van het besluit op de aanvraag het recht moet worden toegepast zoals dat ten tijde van de aanvraag gold.
8.
Nu de aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden voor vergunningverlening, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag om omgevingsvergunning terecht heeft geweigerd.
9.
Het beroep is ongegrond.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Liefting-Voogd, voorzitter, mr. D.M. de Feijter enmr. M.M. Kaajan, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing.
Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.