HR, 01-07-2014, nr. 13/04780
ECLI:NL:HR:2014:1594
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-07-2014
- Zaaknummer
13/04780
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1594, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑07‑2014; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:656, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:656, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑06‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1594, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑07‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Partij(en)
1 juli 2014
Strafkamer
nr. 13/04780
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 december 2012, nummer 20/000216-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R. Herregodts, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3.Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2014.
Conclusie 10‑06‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Nr. 13/04780
Mr. Vegter
Zitting 10 juni 2014
Standpunt/conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het cassatieberoep richt zich tegen een beslissing van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 17 december 2012. Er is tijdig een schriftuur ingekomen.
2. Het eerste middel klaagt kennelijk over de motivering van de verwerping van een beroep op noodweer. De weerlegging van het verweer berust op puur feitelijke grond en is niet onbegrijpelijk. Dat thans in cassatie nog wordt betoogd dat het Hof nader onderzoek had kunnen doen naar de aard van de verwondingen van verdachte doet daar niet aan af. Het tweede middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van poging tot doodslag. Er zou niet vaststaan in welke richting en welke kracht is gestoken zodat het Hof niet kon concluderen dat er een aanmerkelijke kans was op de dood door verwonding met het mes. Ik volsta met een citaat uit bewijsmiddel 4: “[verdachte] (verdachte; PV) werd boos en wierp zich met een stekende beweging met een mes op [slachtoffer] (het slachtoffer; PV).” Deze middelen zijn kansloos en bij die stand van zaken heeft verdachte geen belang bij het derde middel dat klaagt over schending van de redelijk termijn in cassatie.
3. Het standpunt is dat verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep in cassatie nu het middel klaarblijkelijk niet tot cassatie kan leiden.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG