Rb. Amsterdam, 25-11-2004, nr. 13/847000-04
ECLI:NL:RBAMS:2004:AR6463
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
25-11-2004
- Zaaknummer
13/847000-04
- LJN
AR6463
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2004:AR6463, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 25‑11‑2004; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 25‑11‑2004
Inhoudsindicatie
De rechtbank spreekt verdachte vrij van witwassen van € 402.340,-. Artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht vereist voor een veroordeling ter zake van witwassen onder meer dat bewezen kan worden dat het betreffende voorwerp, in casu het voornoemde geldbedrag, onmiddellijk of middellijk, uit enig misdrijf afkomstig is. Voor de rechtbank blijft onduidelijk op welke wijze een - noodzakelijke - verbinding kan worden gelegd tussen het bij verdachte aangetroffen geldbedrag en enig misdrijf waaruit dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig zou moeten zijn.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/847000-04
Datum uitspraak: 25 november 2004 (bij vervroeging)
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, 9de meervoudige kamer A, in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [datum] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende op het adres [adres],
gedetineerd in het Huis van Bewaring "De Kruisberg" te Doetinchem.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 november 2004.
- 1.
Telastelegging.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
- 2.
Voorvragen.
...
- 3.
Waardering van het bewijs.
De rechtbank acht het telastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank neemt hierbij het volgende in overweging.
Verdachte wordt samen met 2 Colombianen in de nacht van 25 op 26 mei 2004 aangehouden naar aanleiding van een geconstateerde verkeersovertreding. In de kofferbak van de auto waarin verdachte als passagier meerijdt, wordt een sporttas aangetroffen met daarin een geldbedrag van ? 402.340,-. Verdachte verklaart eigenaar van de tas te zijn. Bij de verbalisanten ontstaat onmiddellijk het vermoeden dat er sprake is van bezit en/of handel in harddrugs en/of softdrugs dan wel witwassen van drugsgelden. Onder leiding van het Landelijk Parket te Rotterdam wordt door een onderzoeksteam van de Dienst Nationale Recherche een onderzoek gestart. Het vermoeden bestaat dat verdachte namens een Italiaanse organisatie naar Nederland is gestuurd om aan een Colombiaanse organisatie geld te betalen voor nog te leveren of reeds geleverde drugs.
Artikel 420bis (en ook artikel 420quater) van het Wetboek van Strafrecht vereist voor een veroordeling ter zake van witwassen onder meer dat bewezen kan worden dat het betreffende voorwerp, in casu het voornoemde geldbedrag, onmiddellijk of middellijk, uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet met voldoende zekerheid een oordeel kan worden gegeven over de herkomst van het bij verdachte aangetroffen geldbedrag in de hiervoor bedoelde zin.
Weliswaar zijn de omstandigheden waaronder verdachte is aangehouden, de verklaringen die hij bij de politie heeft afgelegd en de uitkomst van het politieonderzoek in onderling verband en samenhang beschouwd opmerkelijk te noemen, dit geeft echter geen uitsluitsel over de herkomst van het geldbedrag. Ook de enkele omstandigheid dat op een aantal van de bij verdachte aangetroffen geldbiljetten cocaïnesporen zijn aangetroffen levert geen bruikbare informatie op over de herkomst van het geldbedrag, nog daargelaten hetgeen de raadsman van verdachte heeft aangevoerd over de geldtelmachines van de banken.
De wijze van verpakken van het geld, de kleine coupures en de op de verpakking aangetroffen sporen - ook van anderen dan verdachte - maken dit niet anders. De reisbewegingen van de twee mobiele telefoons die onder verdachte in beslag zijn genomen, geven geen uitsluitsel over de reisbewegingen van verdachte, als al moet worden aangenomen dat beide telefoons onder verdachte zijn aangetroffen en als daarmee al iets zou kunnen worden gezegd over de herkomst van het geldbedrag.
De verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd over de herkomst van het geldbedrag wordt niet weerlegd door de bewijsmiddelen anders dan de verklaringen van de twee Colombianen die tegelijkertijd met verdachte zijn aangehouden, welke verklaringen de rechtbank ontoereikend acht om van een leugenachtige verklaring van verdachte te kunnen spreken.
Het feit dat verdachte en deze Colombianen allen beschikken over het telefoonnummer [telefoonnummer] betekent niet zonder meer dat er een verbinding tussen deze personen kan worden gelegd. Het is immers niet uit te sluiten dat, hoewel deze personen alledrie over dit nummer beschikken, zij elkaar niet kennen, nog daargelaten wat dit zou moeten zeggen over de herkomst van het geldbedrag.
Voor de rechtbank blijft derhalve onduidelijk op welke wijze een - noodzakelijke - verbinding kan worden gelegd tussen het bij verdachte aangetroffen geldbedrag en enig misdrijf waaruit dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig zou moeten zijn.
Voor enig nader onderzoek acht de rechtbank geen noodzaak aanwezig.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
- 4.
Beslissing.
Verklaart het telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- -
een geldbedrag van 402.340 euro
- -
een zaktelefoon Nokia 2100
- -
een zaktelefoon Nokia 3310
- -
een simkaart Vodafone
- -
een portefeuille
- -
diverse bescheiden uit de portefeuille
- -
diverse los aangetroffen bescheiden
- -
identiteitsbewijs ten name van [verdachte]
- -
een rijbewijs ten name van [verdachte]
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.C. de Wit, voorzitter,
mrs. A. Tegelaar en N.J.P. Coenen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hirzalla, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 november 2004 (bij vervroeging).