Hof Arnhem, 12-12-2005, nr. 21-003895-05
ECLI:NL:GHARN:2005:BC7941
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
12-12-2005
- Magistraten
mr. H.W. Koksma, mr. R.C. van Houten, mr. C.G. Nunnikhoven
- Zaaknummer
21-003895-05
- LJN
BC7941
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Milieurecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2005:BC7941, Uitspraak, Hof Arnhem, 12‑12‑2005
Uitspraak 12‑12‑2005
mr. H.W. Koksma, mr. R.C. van Houten, mr. C.G. Nunnikhoven
Partij(en)
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Arnhem van 19 juli 2005 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
wonende te [woonplaats], [straat][nr.].
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 november 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage l), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen omdat het zich met de inhoud daarvan niet kan verenigen. Het hof zal daarom opnieuw recht doen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van eik bewijsmiddel —ook in onderdelen— slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het. blijkens de inhoud kennelijk. betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
- 1.
hij op of omstreeks 4 juli 2004 te Nijmegen, al dan niet opzettelijk, zich van afvalstoffen, te weten een flesje, heeft ontdaan door deze —al dan niet in verpakking— buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden.
- 2.
hij op of omstreeks 15 januari 2005 in de gemeente Nijmegen, al dan niet opzettelijk, zich van een hoeveelheid afvalstoffen heeft ontdaan door deze —al dan niet in verpakking— buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat het tenlastegelegde niet bewezen kan worden, omdat aan het wettelijk bewijsminimum niet is voldaan. Immers, de zich in het dossier bevindende kennisgevingen van bekeuring kunnen niet worden beschouwd als processenverbaal in de zin van de wet, terwijl de documenten die later zijn uitgedraaid ter aanvulling van het proces-verbaal, geen enkele bewijskracht hebben.
Het hof overweegt in dit verband het volgende. Artikel 153, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering luidt, voor zover van belang, als volgt:
‘2. Het wordt door hen persoonlijk opgemaakt, gedagtekend en ondertekend; daarbij moeten tevens zoveel mogelijk uitdrukkelijk worden opgegeven de redenen van wetenschap’
In het dossier bevinden zich twee kennisgevingen van bekeuring, opgemaakt op respectievelijk 15 januari 2004 en 4 juli 2004. Aan die kennisgevingen van bekeuring is telkens een document gehecht, waarin de gegevens zoals vervat in de kennisgeving van bekeuring zijn uitgewerkt en aangevuld. De advocaat-generaal heeft, in navolging van de officier van justitie, betoogd dat dit document in samenhang met de kennisgeving van bekeuring moet worden beschouwd als een proces-verbaal in de zin van de wet.
Die opvatting vindt naar het oordeel van het hof evenwel geen steun in het recht. Uit de opmaak, inhoud en dagtekening van deze documenten moet worden geconcludeerd dat zij op schrift gestelde duplicaten zijn van de kennisgeving van bekeuring, met aanvulling van die gegevens die in de kennisgeving van bekeuring niet zijn opgenomen. Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat deze documenten afkomstig zijn van een centrale verwerkingseenheid en derhalve niet zijn opgemaakt door de verbaliserend opsporingsambtenaar.
Het hof stelt vast dat de documenten niet zijn ondertekend en —naar op grond van het voorgaande moet worden aangenomen— ook niet door de opsporingsambtenaar persoonlijk zijn opgemaakt, terwijl zij, gelet op het verschil in dagtekening, evenmin als bijlage kunnen worden beschouwd bij de kennisgeving van bekeuring. Gelet hierop valt niet in te zien hoe deze documenten anders moeten worden beschouwd dan als een ander geschrift in de zin van artikel 344, eerste lid, onder ten vijfde, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof tekent daarbij aan dat de inhoud van deze documenten ten onrechte de indruk wekt dat het gaat om een wettelijk proces-verbaal dat de bevindingen van een opsporingsambtenaar bevat, die deze bevindingen vervolgens op zijn ambtseed neerlegt in een proces-verbaal.
Ten aanzien van de kennisgevingen van bekeuring moet worden vastgesteld dat deze door de opsporingsambtenaar zijn opgemaakt, gedagtekend en ondertekend, terwijl het hof uit de inhoud van de hiervoor bedoelde andere geschriften is gebleken dat de verbaliserende ambtenaren ook opsporingsambtenaren zijn in de zin van de wet. Op de kennisgeving van bekeuring is evenwel niet vermeld dat deze op ambtseed is opgemaakt. De economische politierechter in de rechtbank Arnhem heeft geoordeeld dat de status van proces-verbaal om die reden niet kan worden aangenomen.
Het hof stelt vast dat het voorschrift om een proces-verbaal op ambtseed op te maken, strekt tot bescherming van het belang tot een waarheidsgetrouwe weergave van de bevindingen van de opsporingsambtenaar. Ter onderstreping van dat belang dient de opsporingsambtenaar een proces-verbaal op te maken op zijn ambtseed. Het enkele gegeven dat niet uitdrukkelijk is opgenomen in het proces-verbaal dat deze op ambtseed of ambsbelofte is opgemaakt, kan evenwel nog niet tot de conclusie leiden dat de bewijswaarde van hetgeen als weergave van de waarnemingen en bevindingen van de opsporingsambtenaar in het proces-verbaal is neergelegd, om die reden zou verminderen. Een proces-verbaal, ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, moet immers geacht worden te zijn opgemaakt op diens ambtseed.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 57, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a (oud), 2 en 6 (oud) van de Wet op de economische delicten en artikel 10.2 van de Wet milieubeheer.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 80,00 (tachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis.
Aldus gewezen door
mr H.W. Koksma, voorzitter,
mrs R.C. van Houten en C.G. Nunnikhoven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr H. G. Kuipers, griffier,
en op 12 december 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.