Hof Amsterdam, 26-02-2008, nr. 23-002903-06
ECLI:NL:GHAMS:2008:BD0377
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
26-02-2008
- Zaaknummer
23-002903-06
- LJN
BD0377
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2008:BD0377, Uitspraak, Hof Amsterdam, 26‑02‑2008; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2008/191
Uitspraak 26‑02‑2008
Inhoudsindicatie
verdachte heeft aan boord van een luchtvaartuig namens de gezagvoerder gegeven aanwijzingen niet opgevolgd. Overtreding van artikel 96, vierde lid, van de Regeling Toezicht Luchtvaart
arrestnummer:
parketnummer: 23-002903-06
datum uitspraak: 26 februari 2008
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 24 mei 2006 in de strafzaak onder parketnummer 15-533085-05 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
wonende op [adres + woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 24 mei 2006 en op de terechtzitting in hoger beroep van 12 februari 2008.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Het hof begrijpt de tenlastelegging aldus dat de verdachte onder 2 verweten wordt dat hij, nadat hem door of namens de gezagsvoerder aanwijzingen zijn gegeven, die inhielden dat hij zich diende te onthouden van schreeuwen en schelden, zich niet aan die aanwijzingen heeft gehouden door toch te schreeuwen en te schelden. Uit het verhandelde ter terechtzitting, zowel in eerste aanleg, zoals daarvan blijkt uit het van die aanleg opgemaakte proces-verbaal, als in hoger beroep is gebleken dat de verdachte de tenlastelegging ook in die zin heeft begrepen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte
onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Naar het oordeel van het hof is, anders dan door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep is betoogd, niet wettig en evenmin overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder
1 primair is tenlastegelegd. In het bijzonder acht het hof het bewijs niet geleverd dat tengevolge van het slaan tegen het linkerbeen van de purser, als ook het draaien van diens linkerarm in een onnatuurlijke houding, gevaar voor de veiligheid van het luchtvaartuig te duchten was.
Artikel 385b is in het Wetboek van Strafrecht opgenomen bij de Wet van 10 mei 1973, Stb. 228. Het vloeit voort uit het op 16 december 1970 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigen (Trb. 1971, nr. 50) en uit het op 23 september 1971 te Montreal tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen, gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart (Trb. 1971,
nr. 228). Het artikel stelt, onder meer, strafbaar het opzettelijk begaan van een daad van geweld tegen iemand die zich aan boord van een luchtvaartuig bevindt, indien, als gevolg van die daad van geweld, gevaar voor de veiligheid van het luchtvaartuig te duchten is.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep verwezen naar een -ongedateerde- verklaring, opgesteld door de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. Transavia Airlines C.V., Board of Airline Representatives in the Netherlands (BARIN) en Martinair Holland B.V. Deze verklaring houdt, onder andere, in:
“Overwegende:
- dat bij geweld tegen het cabinepersoneel een aanmerkelijk risico bestaat dat één of meer leden daarvan daardoor niet of verminderd in staat zijn tot de uitoefening van hun werkzaamheden;
- dat het cabinepersoneel in ieder geval op het moment van de geweldpleging in de uitoefening van zijn werkzaamheden wordt gehinderd;
- dat de werkzaamheden van het cabinepersoneel belangrijke veiligheidstaken omvatten als het algeheel toezicht op de orde aan boord van het luchtvaartuig, het onderhouden van de communicatie met het cockpitpersoneel met betrekking tot de situatie in de cabine, het geval van instructies voor en tijdens het opstijgen, landen en bij turbulenties, en het instrueren en assisteren in geval van een noodsituatie, zoals het wegvallen van druk of een evacuatie;
- dat derhalve van elke daad van geweld tegen cabinepersoneel aan boord van een luchtvaartuig in vlucht gevaar voor de veiligheid van het luchtvaartuig te duchten is;
Het hof stelt voorop dat een antwoord op de vraag of er, als gevolg van een daad van geweld begaan tegen iemand die zich aan boord van een luchtvaartuig bevindt, gevaar voor het luchtvaartuig te duchten is, in zijn algemeenheid niet te geven is. Dit antwoord is mede afhankelijk en zal ook in sterke mate beïnvloed kunnen worden door de concrete omstandigheden van het zich voordoende geval.
Op grond van de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de verdachte op 27 mei 2005 aan boord van de Boeing 737-900 tijdens de vlucht vanuit Tbilisi (Georgië) naar Amsterdam-Schiphol kennelijk onder invloed van sterke drank verkeerde, zich luidruchtig heeft gedragen en voortdurend aan cabinepersoneel om meer sterke drank heeft gevraagd. De purser heeft verdachte op een gegeven moment medegedeeld dat en waarom hij geen alcohol meer kreeg en hem namens de gezagsvoerder van het vliegtuig een zogeheten “Notice of Violence” uitgereikt. De verdachte heeft zich enige tijd rustig gehouden. Toen hij wederom luidruchtig werd is de purser naar hem toegegaan en heeft hem opnieuw tot rust gemaand. De verdachte heeft hierop de purser tegen diens linkerbeen geslagen, hem bij de arm beetgepakt en deze in een onnatuurlijke houding gedraaid. Zich aan boord van het vliegtuig bevindende Zweedse politiemensen zijn de purser te hulp geschoten en hebben de verdachte direct tot bedaren gebracht.
Het hof is van oordeel dat het slaan tegen de linkerheup en het in een onnatuurlijke houding draaien van de arm van purser, gevolgd door kordaat optreden van Zweedse politiemensen, zich in een zulke korte tijdspanne heeft afgespeeld, dat niet, zonder meer, gesteld kan worden of aannemelijk is dat als gevolg van dit handelen van verdachte ernstig rekening gehouden moest worden met de mogelijkheid van een noodlottige afloop voor de passagiers aan boord van de Boeing 737-900, dan wel voor het vliegtuig zelf. Bijzondere omstandigheden zouden tot een andersluidend oordeel kunnen leiden, maar deze zijn gesteld, noch anderszins aannemelijk geworden. In dit kader overweegt het hof ten overvloede dat evenmin aannemelijk is geworden dat, ten tijde dat de verdachte de purser tegen diens heup heeft geslagen en bij diens arm heeft beetgepakt, het overige cabinepersoneel niet in staat is geweest tot of gehinderd werd in de uitoefening van de werkzaamheden. Ook is niet aannemelijk geworden dat door het handelen van de verdachte als in de tenlastelegging omschreven op enig moment het cabinepersoneel niet of in verminderde mate in staat zou zijn geweest de overige veiligheidstaken, zoals in de hierboven door luchtvaartmaatschappijen opgestelde ‘Verklaring’ weergegeven, uit te voeren.
Bij deze stand van zaken komt het hof tot het oordeel dat de verdachte van het hem primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Gevoerd verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer betoogd dat de verdachte van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken aangezien het opzet op de mishandeling bij de verdachte ontbreekt.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Het slachtoffer heeft de mishandeling duidelijk omschreven als gevoel van ‘prikkeldraad’. Een gevoel dat ontstaat door met beide handen een arm vast te pakken en vervolgens de handen in tegengestelde richting draaien. Het hof is van oordeel dat een dergelijk gevoel alleen kan worden bereikt door met opzet te handelen. Voorts blijkt uit de verklaringen van de getuige, dat de verdachte gericht heeft geslagen.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde:
hij op 27 mei 2005 aan boord van een Nederlands luchtvaartuig, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], tegen het (linker) been heeft geslagen en diens (linker)arm in een onnatuurlijke houding heeft gedraaid, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
hij op 27 mei 2005 aan boord van een Nederlands luchtvaartuig, als passagier van een luchtvaartuig van KLM een of meer tijdens de vlucht namens de gezagvoerder gegeven aanwijzingen niet heeft opgevolgd, immers heeft hij, verdachte, (onder meer) meermalen in het vliegtuig geschreeuwd en gescholden.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezengeachte
mishandeling.
ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte
overtreding van artikel 96, vierde lid, van de Regeling Toezicht Luchtvaart.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De politierechter in de rechtbank Haarlem heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 120 uren waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich aan boord van een luchtvaartuig ernstig misdragen en het cabinepersoneel en de overige zich aan boord bevindende passagiers overlast bezorgd. Daarnaast heeft hij de aan boord van het vliegtuig werkzame purser mishandeld door hem tegen diens heup te slaan en door zijn arm om te draaien. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep geen blijk gegeven het verwerpelijke van zijn handelen in te zien.
Het hof heeft bij zijn keuze voor de strafsoort en bij het bepalen van de duur daarvan mee laten wegen dat de beide bewezengeachte feiten, een misdrijf en een overtreding, nauw met elkaar samenhangen, dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 december 2007 weliswaar eerder ter zake van verkeersdelicten met politie en justitie in aanraking is geweest, maar nog nimmer tot een (voorwaardelijke) vrijheidsbenemende straf is veroordeeld, als ook dat hij, na een lange periode van werkloosheid, zich thans intensief met vrijwilligerswerk bezighoudt in de hoop daardoor zicht te krijgen op een nieuwe werkkring en een betere positie in de maatschappij.
Bij deze stand van zaken zal het hof, mede teneinde verdachte te stimuleren bij het verwezenlijken van zijn plannen, maar in het bijzonder om te bewerkstelligen dat hij zich in de toekomst verre zal houden van het plegen van soortgelijke of andersoortige strafbare feiten, voor het bewezengeachte misdrijf een onvoorwaardelijke taakstraf, doch voor de bewezengeachte overtreding een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur opleggen. Deze straffen acht het hof, alles overwegende, niet alleen passend, maar ook geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 60 (zestig) uren.
Beveelt dat bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, deze wordt vervangen door hechtenis voor de duur van 30 (dertig) dagen.
ten aanzien van het onder onder 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 60 (zestig) uren.
Beveelt dat bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, deze wordt vervangen door hechtenis voor de duur van 30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt daarbij de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Dit arrest is gewezen door de 2e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. H.W.J. de Groot en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van mr. J. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 februari 2008.
mr. H.W.J. de Groot en mr. M. van der Horst zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.