Hof Amsterdam, 02-08-2006, nr. 23-000834-06
ECLI:NL:GHAMS:2006:AY5826
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
02-08-2006
- Zaaknummer
23-000834-06
- LJN
AY5826
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2006:AY5826, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑08‑2006; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2006/278
Uitspraak 02‑08‑2006
Inhoudsindicatie
Het hof legt op de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren. Het het hof is van oordeel dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de titel waarin deze bepaling zich bevindt alleen betrekking heeft op het opleggen van hoofdstraffen en bijkomende straffen en niet ziet op het opleggen van maatregelen, behoudens in die titel genoemde uitzonderingen. De maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders behoort niet tot die genoemde uitzonderingen, zodat het hof in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht geen beletsel ziet voor het opleggen van een ISD-maatregel.
arrestnummer:
parketnummer: 23-000834-06
datum uitspraak: 2 augustus 2006
TEGENSPRAAK
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 7 februari 2006 in de strafzaak onder parketnummer 13-457886-05 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
[geboortedatum en -plaats],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring [huis van bewaring].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 7 februari 2006 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 21 juni 2006 en 19 juli 2006.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 3 december 2005 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een lamp van een fiets, toebehorende aan een onbekend gebleven persoon.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 21 juni 2006. Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 3 december 2005 te Amsterdam bij een fiets stond en daarvan de lamp in mijn hand hield. Die fiets was niet van mij. Ik had een waterpomptang bij me.
2. Een proces-verbaal met nummer 2005298877-2 van 3 december 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaren], doorgenummerde pagina's 8-11. Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Op 3 december 2005 waren wij verbalisanten op de Hofmeyerstraat te Amsterdam. Aldaar zagen wij een man, welke later bleek te zijn [v[verdachte]te]. Wij zagen dat [verdachte] voorover gebogen stond bij een fiets. Wij zagen dat [verdachte] in zijn rechter hand een op een waterpomptang gelijkend voorwerp in zijn handen had en met dit voorwerp bezig was met het losschroeven van de voorlamp van een fiets. Vervolgens zagen wij dat [verdachte] de voorlamp in zijn handen had.
Gevoerd verweer
Door de verdachte is het verweer gevoerd dat hij de lamp niet wederrechtelijk wilde toe-eigenen, doch slechts de lamp - op verzoek van een vriendin - aan het vastmaken was.
Het hof verwerpt dit verweer.
Het hof overweegt daartoe dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de lamp aan het losmaken was en voorts dat niet aannemelijk is geworden dat die fiets van een vriendin van verdachte was.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op: diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank te Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het hof heeft kennis genomen van een de verdachte betreffend rapport van het Jellinek van 30 januari 2006, opgemaakt door I. Kok. Dit rapport houdt -zakelijk weergegeven- in dat:
De heer [verdachte] heeft een langdurige polydrugsverslaving en erkent niet dat hij zelf verantwoordelijk is voor het ontstaan van zijn slechte sociale omstandigheden. Bij eerdere hulpverleningscontacten is behandeling niet tot stand gekomen, omdat hij niet de vervolgafspraken na kwam. Hij schat niet goed in wat het doorbreken van een jarenlange verslaving en de bijbehorende leefstijl met zich mee brengt. Omdat betrokkene niet in staat is gebleken eerdere afspraken na te komen, geen steunend sociaal netwerk heeft en buiten detentie dakloos is, wordt het niet realistisch geacht hem in het kader van een bijzondere voorwaarde te begeleiden. Uit de RISc blijkt dat de kans op recidive hoog is. Sterke criminogene factoren die uit de RISc naar voren komen zijn: huisvesting en wonen; opleiding, werk en leren; inkomen en omgaan met geld; relaties met vrienden en kennissen, en middelengebruik.
Het thans bewezengeachte feit betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
De verdachte is blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 mei 2006 in de vijf jaren voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit ten minste drie maal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, welke straffen ten uitvoer zijn gelegd.
De advocaat-generaal heeft medegedeeld dat niet meer dan vier maanden gevangenisstraf open staan.
Op grond van de vele eerdere veroordelingen sinds 1993 wegens het plegen van gewelds- en vermogensmisdrijven en de persoon van de verdachte zoals gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en voornoemd rapport van de Jellinek houdt het hof er ernstig rekening mee dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Gelet op de aard van de door de verdachte veelvuldig gepleegde feiten eist de veiligheid van personen en goederen oplegging van de maatregel.
Nu voor wat betreft het bewezengeachte feit ook overigens aan de in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel is voldaan, zal het hof gelasten dat de verdachte wordt geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders.
Door de verdachte de ISD-maatregel op te leggen kan gedurende langere tijd in een gedwongen kader gepoogd worden aan zijn problematiek te werken. Een langdurig en gedwongen begeleidingstraject schept de mogelijkheid voor de verdachte om inzicht te verkrijgen in zijn problematiek waardoor hij open kan komen te staan voor hulpverlening en gedragsbeïnvloeding, hetgeen tot op heden in het reguliere hulpverleningscircuit niet is gelukt. Op deze wijze kan zijn zijn patroon van druggebruik en het plegen van delicten worden doorbroken waardoor de verdachte uiteindelijk in een situatie kan komen waarin hij niet langer strafbare feiten pleegt. In die zin strekt de maatregel mede tot het beëindigen van verdachtes verslavingsproblematiek.
De ISD-maatregel strekt tot de beëindiging van de recidive van de verdachte en tot de beveiliging van de maatschappij. Teneinde deze doelstellingen een optimale kans van slagen te geven is het van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Derhalve acht het hof, alles afwegende, een ISD-maatregel voor de maximale termijn van 2 jaren passend en geboden en wordt de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis niet in mindering gebracht op de duur van de maatregel.
Het hof heeft ambtshalve de vraag aan de orde gesteld of oplegging van de ISD-maatregel mogelijk is in de onderhavige zaak, gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de documentatie van verdachte.
Door de raadsman van de verdachte is betoogd dat oplegging van de maatregel niet mogelijk is nu de verdachte bij drie onherroepelijke vonnissen van de politierechter te Amsterdam is veroordeeld tot een hoofdstraf, te weten:
- op 6 december 2005 tot een geldboete voor een feit gepleegd op 23 november 2005;
- op 2 februari 2006 tot een geldboete voor een feiten gepleegd op 6 oktober 2005 en 8 oktober 2005;
- op 17 maart 2006 tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor een feit gepleegd op 30 oktober 2005.
Het onderhavige feit is gepleegd vóór de bovengenoemde veroordelingen en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is daarom van toepassing. Het hof dient daarom te oordelen als ware de zaken gevoegd behandeld.
Het hof verwerpt dit verweer.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de titel waarin deze bepaling zich bevindt alleen betrekking heeft op het opleggen van hoofdstraffen en bijkomende straffen en niet ziet op het opleggen van maatregelen, behoudens in die titel genoemde uitzonderingen. De maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders behoort niet tot die genoemde uitzonderingen, zodat het hof in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht geen beletsel ziet voor het opleggen van die maatregel.
Het hof overweegt ten overvloede dat een andere opvatting niet zou stroken met de strekking van de ISD-maatregel, aangezien daarvan het gevolg zou zijn dat een verdachte die veelvuldig heeft gerecidiveerd minder snel in aanmerking zou komen voor deze maatregel dan een verdachte die minder vaak in herhaling is gevallen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren.
Dit arrest is gewezen door de 3e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. G.H. van Asperen en mr. C.J.D. Waal, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 augustus 2006.
Mr. G.H. van Asperen en mr. C.J.D. Waal zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.