Hof Amsterdam, 06-10-2005, nr. 21-001668-05
ECLI:NL:GHAMS:2005:BC7931
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
06-10-2005
- Magistraten
mr J.M.J. Denie, mr D.J. Dee, mr M.S. Groenhuijsen
- Zaaknummer
21-001668-05
- LJN
BC7931
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2005:BC7931, Uitspraak, Hof Amsterdam, 06‑10‑2005
Uitspraak 06‑10‑2005
mr J.M.J. Denie, mr D.J. Dee, mr M.S. Groenhuijsen
Partij(en)
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Utrecht van 29 maart 2005 in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [plaats] ([land]) op [datum] 1968, zonder bekende woonplaats hier te lande, verblijvende in opvangcentrum De Stek te Utrecht.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 september 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het openbaar ministerie terzake feit 2 niet-ontvankelijk dient worden verklaard in zijn strafvervolging jegens verdachte, nu verdachte niet op eigen gelegenheid en evenmin met behulp van de Nederlandse autoriteiten, Nederland kan verlaten.
Naar oordeel van het hof dient onderscheid te worden gemaakt tussen de volgende situaties. Indien een illegale vreemdeling niet door de Nederlandse staat kan worden uitgezet, hij zijn medewerking heeft verleend aan de pogingen van de autoriteiten tot uitzetting en hij zelf adequate pogingen heeft ondernomen zijn verblijf in Nederland te beëindigen, kan het (telkens) afzonderlijk vervolgen van deze ongewenste vreemdeling wegens het illegale verblijf in Nederland tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leiden, daar met het steeds opnieuw vervolgen van verdachte geen enkel redelijk strafrechtelijk doel meer is gediend.
Anderzijds kan een illegaal vreemdeling, ook indien aannemelijk is dat hij Nederland niet legaal kan verlaten, zichzelf aan het risico van strafvervolging blootstellen wegens onder meer overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, indien hij zich schuldig maakt aan het plegen van andere strafbare feiten.
De aanleiding voor de onderhavige strafvervolging is gelegen in het feit dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een hierna bewezen te verklaren feit, te weten de onder 1 primair tenlastegelegde gekwalificeerde diefstal.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie in de vervolging ter zake van de onder 2 tenlastegelegde overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht kan worden ontvangen. In het onderhavige geval is immers geen sprake van opsporing (uitsluitend) gericht op dit specifieke feit, maar is verdachte aangehouden ter gelegenheid van het opsporingsonderzoek naar het onder 1 primair tenlastegelegde en is vervolgens gebleken dat verdachte als ongewenst vreemdeling in Nederland verbleef.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel —ook in onderdelen— slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Als vreemdeling in nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen —en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden— dat verdachte in het verleden bij herhaling is veroordeeld wegens het plegen van vermogensmisdrijven. Deze delicten veroorzaken veel overlast en economische schade en leiden tot onrust in de maatschappij. Voorts verblijft verdachte illegaal in Nederland.
Gelet op het hiervoor overwogene, valt —anders dan de raadsman heeft betoogd— niet in te zien dat het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden aangemerkt als een onmenselijke dan wet wrede bestraffing.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 197, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr J.M.J. Denie, voorzitter,
mrs D.J. Dee en M.S. Groenhuijsen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van F. van Dam, griffier,
en op 6 oktober 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr M.S. Groenhuijsen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.