Hof Den Haag, 19-10-2016, nr. 200.184.913/01
ECLI:NL:GHDHA:2016:3037, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
19-10-2016
- Zaaknummer
200.184.913/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:3037, Uitspraak, Hof Den Haag, 19‑10‑2016; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:2897, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 19‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Wijziging kinderalimentatie.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 19 oktober 2016
Zaaknummer : 200.184.913/01
Rekestnummer rechtbank : C/09/481026 FA RK 15-273
Zaaknummer rechtbank : C/09/481026 FA RK 15-273
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R. van Biezen te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. T.V. Janssens te Amsterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 3 februari 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 5 november 2015 van de rechtbank Den Haag.
De man heeft op 6 april 2016 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 16 juni 2016 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 29 juni 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] heeft geen gebruik gemaakt van de door het hof geboden gelegenheid om schriftelijk haar mening kenbaar te maken.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 6 november 2012 - de door de man met ingang van 1 februari 2015 te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] , geboren [in] 1999 te [geboorteplaats] , bepaald op € 55,- per maand, en van de minderjarigen [minderjarige 2] , geboren [in] 2002 te [geboorteplaats] en [minderjarige 3] , geboren [in] 2004 te [geboorteplaats] , bepaald op € 73,- per maand per kind. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, hierna ook kinderalimentatie.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de oorspronkelijke verzoeken van de man alsnog af te wijzen en de zelfstandige verzoeken van de vrouw alsnog toe te wijzen, zo nodig met verbetering van gronden, subsidiair een zodanige beslissing te nemen als het hof passend acht, kosten rechtens.
3. De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, voor zover nodig met aanvulling van gronden en met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
4. De vrouw voert het volgende aan. De vrouw meent dat de man niet heeft aangetoond dat hij vanaf januari 2015 tot aan de zitting bij de rechtbank nog steeds een WW-uitkering genoot. De man zal dat alsnog in hoger beroep moeten aantonen. Verder heeft de man volgens de vrouw niet aangetoond dat hij geen ontslagvergoeding heeft ontvangen. Voorts plaatst de vrouw grote vraagtekens bij het ontslag van de man. Vermoed wordt dat de man verwijtbaar werkloos is geworden, met als gevolg dat met de inkomensdaling geen rekening dient te worden gehouden. Verder is er in het dossier geen enkele sollicitatiebrief van de man te vinden. De vrouw meent dat het tekort aan draagkracht aan de man dient te worden toegerekend. Ten slotte verzoekt de vrouw alsnog de datum beschikking in hoger beroep als ingangsdatum, subsidiair de datum van de beschikking in eerste aanleg. Zij biedt aan te bewijzen dat de man verwijtbaar werkloos is geworden.
5. De man heeft zich verweerd en gesteld dat zijn inkomen sinds de bestreden beschikking ongewijzigd is gebleven. De man is nog steeds aangewezen op een WW-uitkering. Hij meent dat de rechtbank met juistheid is uitgegaan van het inkomen dat hij verdiende op het moment van indienen van zijn verzoekschrift. De man betwist dat hij verwijtbaar werkloos is geworden. De toets of hem enig verwijt treft voor zijn werkloosheid, wordt door het UWV uitgevoerd. Verder voert het UWV controle uit nadat de WW-uitkering is toegekend. Zo is de man gehouden op minimaal vier vacatures per maand te solliciteren, anders volgt een korting op zijn WW-uitkering. Tot op heden komt de man deze verplichting na. Door het ontslag is zijn inkomen substantieel teruggevallen. Om in zijn levensonderhoud te voorzien gaat de man regelmatig naar de voedselbank en leent hij geld van vrienden en familie. Niet valt volgens de man in te zien dat bij de herberekening van de kinderalimentatie de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen niet gevolgd zou moeten worden. Het draagkrachttekort is verder juist verdeeld en de rechtbank heeft een juiste ingangsdatum genomen, aldus de man. Door het hoger beroep wordt de man nodeloos op kosten gejaagd, reden waarom hij verzoekt om de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure. Ten slotte dient het verzoek van de vrouw om haar zelfstandige verzoeken die zij bij haar verweerschrift heeft ingediend alsnog te honoreren, te worden afgewezen.
Behoefte van de minderjarigen
6. Niet in geschil is dat de behoefte van de kinderen in 2012 € 331,- per kind per maand was. Dat is geïndexeerd naar 2015 € 342,37 per kind per maand en naar 2016 € 346,82. Voor drie kinderen samen betreft de behoefte in 2016 derhalve een bedrag van afgerond € 1.040, -.
Aandeel van de vrouw
7. Evenmin is in geschil dat de draagkracht van de vrouw € 405,- per maand is, gebaseerd op een NBI van € 2073,- inclusief een door de vrouw ontvangen KGB van € 450,- per maand.
Draagkracht van de man
8. Het hof stelt voorop dat de vrouw vooreerst betwist dat de man nog steeds een WW-uitkering geniet. Die stelling faalt. De man heeft in hoger beroep meerdere bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat hij nog steeds een WW-uitkering geniet. Dat de man in het kader van het ontslag bij [naam werkgever] een ontslag vergoeding heeft gekregen als door de vrouw gesteld blijkt niet uit de overgelegde jaaropgave 2014 en ligt ook niet voor de hand nu de man een jaarcontract had bij deze werkgever. Dat de man, zoals de vrouw stelt, verwijtbaar werkloos is geworden is niet onderbouwd. Het hof gaat aan die stelling derhalve voorbij. Hetzelfde geldt voor hetgeen de vrouw stelt met betrekking tot (zwarte) bijverdiensten van de man. Verder gaat het hof er van uit dat de man in het kader van de toegekende WW-uitkering waar nodig dient te solliciteren. Het hof gaat in het kader van de bepaling van de draagkracht van de man derhalve uit van het door de rechtbank genoemde NBI van € 1.987, - per maand. Het hof ziet in de omstandigheid dat de man uitzonderlijk lage woonlasten heeft en de gezamenlijk draagkracht van de ouders ontoereikend is om in de behoefte van de kinderen te voorzien echter wel aanleiding om in plaats van te rekenen met (0,3 x € 1.987, - =) afgerond € 600, - te rekenen met een bedrag aan woonlasten van € 300,-. Dit voert tot de volgende draagkracht van de man: 70% x [1.987, - - (300+875)] ofwel € 568, - per maand.
9. Het hof houdt voorts rekening met een zorgkorting aan de zijde van de man van 25% voor alle drie de kinderen. Dat geeft een bedrag aan zorgkorting van € 260,- voor de drie kinderen samen ofwel € 87,- per kind. Het tekort is € 67,- voor drie kinderen. Nu de draagkracht van de ouders onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarigen te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Voor de man betekent dit dat de helft van het tekort, zijnde € 33,- in mindering komt op zijn zorgkorting. Derhalve rekent het hof aan de zijde van de man met een zorgkorting van € 227,-.
10. Nu de man een draagkracht heeft van € 568,- voor drie kinderen bedraagt de te betalen bijdrage per kind, rekening houdende met de zorgkorting derhalve (568 - 227 : 3 =) € 113,- per kind per maand.
Ingangsdatum
11. Het hof ziet in hetgeen de vrouw opwerpt in hoger beroep geen aanleiding te komen tot een andere, latere ingangsdatum dan 5 november 2015 voor de door de rechtbank vastgestelde bijdrage. Nu de hogere bijdrage van de man waartoe het hof komt is gebaseerd op de lage woonlasten van de man, met welke uitkomst de man in redelijkheid naar het oordeel van het hof geen rekening had hoeven houden, zal het hof laatstgenoemde hogere bijdrage van de man eerst doen ingaan per datum van de onderhavige beschikking. Voor de periode vanaf de datum van de bestreden beschikking tot heden zal het hof de opgelegde alimentatie bekrachtigen.
Kosten
12. Het hof zal de kosten van de procedure, zoals in familiezaken gebruikelijk, compenseren.
13. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de periode van 5 november 2015 tot heden;
wijzigt de bestreden beschikking met ingang van heden in die zin dat de door de man te betalen bijdrage voor de drie minderjarigen met ingang van heden € 113,- per kind per maand bedraagt;
compenseert de kosten van het hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga. C.M. Warnaar en L.C.A. Verstappen, bijgestaan door F.L. Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van19 oktober 2016.