Hof Arnhem, 15-01-2008, nr. 2005/416
ECLI:NL:GHARN:2008:BC5700
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
15-01-2008
- Zaaknummer
2005/416
- LJN
BC5700
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2008:BC5700, Uitspraak, Hof Arnhem, 15‑01‑2008; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑01‑2008
Inhoudsindicatie
Verdeling gemeenschap na echtscheiding; erfdeel met uitsluitingsclausule is in de gemeenschap gevloeid en daarom heeft de man recht op vergoeding uit de gemeenschap.
15 januari 2008
vierde civiele kamer
rolnummer 2005/416
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
A r r e s t
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant, verder te noemen “de man”,
procureur: mr. F.J. Boom,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde, verder te noemen “de vrouw”,
procureur: mr. L. Paulus.
1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Voor het verloop tot 27 december 2005 verwijst het hof naar het arrest van die datum.
1.2 Daarna heeft de man in de hoofdzaak een memorie van grieven genomen waarin hij negen grieven heeft aangevoerd en toegelicht tegen het bestreden vonnis van 2 februari 2005, producties heeft overgelegd, bewijs heeft aangeboden, met conclusie dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vrouw alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering, althans haar deze zal ontzeggen, althans een zodanige verdeling zal vaststellen als het hof juist acht.
1.3 Vervolgens heeft de vrouw een memorie van antwoord genomen waarin zij verweer heeft gevoerd en bewijs heeft aangeboden, met conclusie dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
1.4 Ten slotte heeft de man arrest gevraagd en een map met stukken overgelegd, die in willekeurige volgorde lagen, niet genummerd waren en waaraan een aantal stukken van de procedure in hoger beroep ontbraken. Het hof doet daarom in zoverre recht op de stukken die zich in het griffiedossier bevinden.
2 De vaststaande feiten
De rechtbank heeft in het vonnis van 4 augustus 2004 feiten vastgesteld. Nu hiertegen geen grieven zijn aangevoerd, zal het hof hiervan ook uitgaan.
De peildatum voor de omvang van de gemeenschap heeft de rechtbank vastgesteld op 1 februari 2001.
3 De verdere beoordeling in hoger beroep
3.1 In het tussenarrest heeft het hof een beslissing gegeven omtrent het verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis en in de hoofdzaak de zaak verwezen naar de rol voor voortprocederen.
3.2 De stelling van de man in zijn conclusie van antwoord (op pagina 5) samen met de toelichting op zijn eerste grief begrijpt het hof aldus dat het erfdeel van zijn vader -dat de rechtbank onbetwist heeft vastgesteld op f 102.671,24 en waarop de uitsluitingsclausule betrekking heeft- aan hem uit de gemeenschap moet worden vergoed omdat hij dit erfdeel niet privé heeft gehouden en dit bedrag in de gemeenschap is gevloeid. De rechtbank heeft nagegaan wat er nog over is van het door de man ontvangen erfdeel. Het hof is echter van oordeel dat dit niet relevant is. Nu niet is gebleken dat de man beschikte over afgezonderd privé vermogen naast de gemeenschap en evenmin dat het erfdeel is aangewend voor het voldoen van privé schulden van de man moet worden aangenomen dat het erfdeel is aangewend om schulden van de gemeenschap te voldoen. Dit heeft tot gevolg dat de man op grond van artikel 1:95 lid 2 BW recht heeft op vergoeding uit de goederen van de gemeenschap ten bedrage van dit erfdeel, zodat de eerste grief van de man slaagt. De man dient daarom uit de gemeenschap nog f 102.672,24 / € 46.590,63 te ontvangen.
3.3 De rechtbank heeft de schuld van de man aan de eerste schoonvader van de man van f 50.000,-/ € 22.689,01 tegen een contante waarde van € 12.000,- in aanmerking genomen omdat deze lening op de peildatum niet opeisbaar was. Inmiddels is deze schuld, die -zoals de rechtbank onbestreden heeft vastgesteld- in de gemeenschap valt, echter wel opeisbaar, doordat de woning van de man in december 2005 is verkocht. Om die reden betrekt het hof de schuld voor de nominale waarde in de verdeling. Voor een afwaardering zoals door de rechtbank gedaan is immers geen aanleiding meer. Grief 2 slaagt daarom.
3.4 Grief 3 faalt. De rechtbank heeft in het vonnis van 4 augustus 2004 -in hoger beroep onbestreden door de man- vooropgesteld dat wettelijk uitgangspunt in beginsel is de waarde ten tijde van de verdeling, praktisch gesproken de huidige waarde, aldus de rechtbank en heeft geoordeeld dat een nieuwe taxatie nodig was omdat de eerder gemaakte taxaties (van mei 2002, 18 december 2002 en 24 april 2003) gedateerd waren, niet alle taxaties in opdracht van beide partijen waren gemaakt en bij twee taxaties de nieuwe keuken die wel was betaald maar nog niet was geïnstalleerd, niet was meegenomen. Deze taxatie is verricht door makelaar Stroomberg en levert een waarde op van € 330.000,- op 23 november 2004. Deze stijging ten opzichte van de eerdere taxaties, die uitkwamen op € 290.000/€ 295.000,- laat zich voldoende verklaren uit de inbouw van de keuken en uit de algemene prijsstijging van woningen in de tijd sedert de eerdere taxaties. Dat de opbrengst van de woning na executoriale verkoop in december 2005 veel lager was, doet aan de juistheid van deze taxatie niet af, vanwege het algemeen bekende feit dat de opbrengst van een dergelijke verkoop meestal lager is dan de waarde bij onderhandse verkoop. Hetgeen de man verder nog ter toelichting op deze grief naar voren brengt, hetgeen in het kort hierop neer komt dat hij door de executoriale verkoop in een moeilijke positie is gekomen, maakt dit oordeel van het hof niet anders.
3.5 De kosten van het plaatsen van de keuken heeft de rechtbank terecht voor € 1.251,98 ten laste van de gemeenschap gebracht en de rest ten laste van de man gelaten. De stelling van de man dat de keuken niet onmiddellijk is geplaatst omdat de vrouw niet wilde mee betalen en dat de leverancier van de keuken failliet ging biedt geen redelijke grond hierover anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan in rechtsoverweging 27 van het vonnis van 4 augustus 2004. Het uitstel van de plaatsing van deze keuken, die al in 2000 leverbaar was terwijl de man reeds vanaf april 2001 in de woning woonde en daar wilde blijven wonen terwijl de leverancier pas begin 2003 failliet ging, is daarmee onvoldoende verklaard. Grief 4 slaagt evenmin.
3.6 Grief 5 van de man slaagt niet. De man is het niet eens met het oordeel van de rechtbank omtrent de gevorderde schadevergoeding van € 14.000,- wegens het niet in behoorlijke staat achterlaten van de woning door de vrouw. In hoger beroep heeft de man, die ter toelichting van zijn grief slechts verwijst naar zijn stellingen in eerste aanleg, echter geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die een ander licht op de zaak werpen. Het hof sluit zich aan bij de overweging van de rechtbank in het vonnis van 4 augustus 2004 onder rechtsoverwegingen 46 en 47 en maakt die tot de zijne.
3.7 Het hof ziet aanleiding de grieven zes en acht gezamenlijk te behandelen. Met zijn zesde grief komt de man kennelijk terug op zijn stelling op pagina 5 in zijn conclusie van antwoord. Die hield in dat hij geen aanspraak maakt op deling van de uitkering van f 30.000,- die de vrouw heeft ontvangen uit de verkoop van de woning aan de [adres] die eigendom was van de vrouw en haar eerste echtgenoot. Hij stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de vrouw zich niet houdt aan de afspraak die inhield dat zij geen aanspraak zou maken op de woning van de man. Het hof overweegt dat deling van de opbrengst van f 30.000,- van de genoemde verkoop alleen redelijk kan zijn voorzover die opbrengst op de peildatum nog aanwezig was. De vrouw stelt dat dat niet meer het geval was. Grief 8 van de man richt zich tegen rechtsoverwegingen 10 en 11 van het vonnis van 2 februari 2005. De man stelt dat de rechtbank de rekening-courant en de overige liquide middelen van de vrouw ongemoeid heeft gelaten en dat hij al eerder heeft gesteld dat de vrouw vanaf september 2000 f 10.000,- van haar rekeningen heeft laten verdwijnen en dat zij f 30.000,- uit de verkoop van de woning in [plaatsnaam] heeft achtergehouden. De vrouw betwist dit. Volgens het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 2 maart 2004 achten partijen het redelijk de saldi van de bankrekeningen per 1 februari 2001 te verdelen. In het vonnis van 4 augustus 2004 heeft de rechtbank in rechtsoverweging 21 van de vrouw verlangd dat zij een compleet overzicht van alle bankrekeningen die zij, in welke hoedanigheid dan ook, in de jaren 2000 en 2001 heeft gehad, en daarbij met nadruk gewezen op de rekeningen bij de Rabobank en de Fortis Bank die de vrouw volgens de man zou hebben (gehad). De vrouw diende zo nodig bewijzen van het beëindigen van die rekeningen over te leggen. Vervolgens heeft de vrouw in haar brief van 5 november 2004 betwist dat zij ooit een rekening bij de Rabobank en Fortis Bank heeft gehad. Als dat juist is behoefde de vrouw naar het oordeel van het hof een bewijs van beëindiging van enige rekening bij die banken dan ook niet over te leggen. De rechtbank heeft in r.o. 11 van het vonnis van 2 februari 2005 geconstateerd dat de man niet heeft gereageerd op deze ontkenning door de vrouw en ook (geen begin van) bewijs heeft geleverd. De man heeft voorts in hoger beroep zijn stellingen terzake wederom niet nader onderbouwd. Met name heeft hij niet aangegeven op grond waarvan hij meent dat de vrouw rekeningen had bij de Rabobank en Fortis en dat zij een kluis had. Daardoor heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan. Het hof ziet dan ook geen aanleiding de man tot bewijs van zijn stellingen toe te laten. Evenmin ziet het hof aanleiding voor een omkering van de bewijslast. De grieven 6 en 8 stuiten hierop af.
3.8 Nu de eerste grief van de man slaagt en hij een recht heeft op vergoeding uit de goederen van de gemeenschap ter grootte van zijn erfdeel dat met de uitsluitingsclausule is ontvangen, faalt grief 7.
3.9 Grief 9 faalt eveneens omdat de rechtbank het vermogen van de stamrecht bv van de man niet in de verdeling heeft betrokken. Dat de man om aan het vonnis in eerste aanleg te voldoen middelen aan deze bv heeft moeten onttrekken ligt in de risicosfeer van de man en vormt geen aanleiding over de verdeling van de ontbonden gemeenschap van partijen anders te oordelen.
3.10 Nu grief 1 en grief 2 slagen betekent dit dat de rechtbank ten onrechte het aandeel van het erfdeel van de man op € 10.000,- heeft vastgesteld in plaats van op € 46.590,63 en de schuld aan de eerste schoonvader van de man ten onrechte heeft gewaardeerd op € 12.000,- in plaats van op € 22.689,01. De overbedeling van de man is dus (22.689,10 – 12.000=) € 10.689,01 lager en bedraagt € 187.542,43 en de schuld aan de vrouw wegens overbedeling bedraagt dan (187.542,43 /2=) € 93.771,21. De vordering van de man op de gemeenschap is € 36.590,63 hoger dan de rechtbank heeft berekend en verdisconteerd en dit betekent dat de man geen € 93.771,21 maar ( 36.590,63:2=) € 18.295,31 minder, dus € 75.475,90 aan de vrouw dient te betalen. Ten slotte strekt hierop in mindering de verrekening zoals in r.o. 22 in het vonnis van 2 februari 2005 genoemd van € 1.988,12, zodat de man aan de vrouw dient te betalen € 73.487,78.
4 De slotsom
4.1 Op grond van het voorgaande dient het bestreden vonnis van 2 februari 2005 te worden vernietigd voorzover dit betreft de overbedelingsvergoeding die de man aan de vrouw moet betalen.
4.2 Het hof ziet aanleiding de kosten in hoger beroep, waaronder die in het incident, te compenseren als na te melden nu partijen elkaars gewezen echtelieden zijn.
5 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van 2 februari 2005 van de rechtbank Arnhem tussen partijen gewezen voorzover dit betreft de overbedelingsvergoeding die de man aan de vrouw moet betalen, en in zoverre opnieuw rechtdoende,
veroordeelt de man wegens overbedeling aan de vrouw te betalen € 73.487,78;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorrraad;
compenseert de kosten in hoger beroep, waaronder die in het incident, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Mens, Wammes en Ter Veer en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 januari 2008.