Hof Arnhem, 14-04-2006, nr. 21-000769-04
ECLI:NL:GHARN:2006:AX5876
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
14-04-2006
- Zaaknummer
21-000769-04
- LJN
AX5876
- Vakgebied(en)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2006:AX5876, Uitspraak, Hof Arnhem, 14‑04‑2006; (Hoger beroep)
- Wetingang
Wet op de economische delicten; art. 13 Flora- en faunawet
- Vindplaatsen
JM 2006/94 met annotatie van Van der Meijden
Uitspraak 14‑04‑2006
Inhoudsindicatie
Het ten verkoop voorhanden en in voorraad hebben en invoeren van dieren en producten van dieren, te weten levende en dode echte koralen (Scleractinia spp.), behorende tot een bedreigde uitheemse diersoort. Overtreding van de Flora- en faunawet en de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantesoorten (oud). Veroordeling tot een onvoorwaardelijke geldboete, onder verwerping van de gevoerde verweren.
Parketnummer: 21-000769-04
Uitspraak d.d.: 14 april 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Arnhem van 27 januari 2004 in de strafzaak tegen
de vennootschap onder firma [Verdachte],
gevestigd te [vestigingsplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Verzoek tot prejudiciële vraag
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting verzocht aan het Hof van Justitie een prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 234 EEG-Verdrag te vragen omtrent de volgende vragen: Dienen de artikelen 23 en 24 van het EEG-Verdrag zo te worden uitgelegd dat er in de onderhavige zaak sprake is van verboden verbodsbepalingen? Dienen de Nederlandse regels te worden aangemerkt als een kwantitatieve importbeperking van goederen ingevoerd in België? Is er in casu sprake van een gekwalificeerde schending van het EEG-Verdrag?
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Nu er geen redelijke twijfel is over de uitleg van de in het onderhavige geval van toepassing zijnde bepalingen, dient het verzoek van de raadsman tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie te worden afgewezen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 14 november 2005 en 3 april 2006 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de tenlastelegging bijlage IIb)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het in de onderhavige zaak, de 34 stuks levende koralen uitgezonderd, niet om dode dieren en evenmin om producten van dieren gaat, waarvan de soort beschermd is. De stukjes steen zijn een substraat, ofwel een soort mergelsteentjes. Het betreft niets anders dan een pakket voormalige behuizing van koraaldiertjes. Primair bestaat er geen wettelijke basis om gedragingen ten aanzien van - wat heet - dood koraal te verbieden. Subsidiair is er geen wettelijke basis om het bezit van het aangetroffen sediment te verbieden. Op geen enkele manier zijn de stukjes steen in verband te brengen met harde koralen. Wellicht gaat het in de onderhavige zaak om fossiel-materiaal. Fossiel koraal is uitdrukkelijk uitgezonderd van enig regime. Op grond van het voorgaande dient verdachte, volgens de raadsman, ten aanzien van de bestanddelen van het in het onder 1 tenlastegelegde feit, te weten: "511 dode echte koralen, althans producten van dieren" en ten aanzien van de bestanddelen van het onder 2 tenlastegelegde feit, te weten: "levende en/of dode dieren, te weten echte koralen," te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de verklaring van de ter terechtzitting gehoorde getuige-deskundige [getuige deskundige], emeritus conservator afdeling Evertebraten, Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis te Leiden, is naar voren gekomen dat in de onderhavige zaak onmiskenbaar sprake is van recent dood beschermd koraal. Op verzoek van de officier van justitie te Arnhem heeft de deskundige [getuige deskundige] het bij verdachte in beslag genomen materiaal, dat op 10 mei 2002 in een aquarium in Burgers Zoo was gedeponeerd, onderzocht in het bijzijn van twee ambtenaren van de AID. De onder verdachte in beslag genomen en door de deskundige te onderzoeken stukken, werden door deze twee ambtenaren van de AID aan [getuige deskundige] aangewezen. Van de 511 stukken heeft de deskundige een steekproef genomen. Zij heeft 50 stukken uit het water gehaald en onderzocht. Het onderzochte materiaal bleek dood beschermd koraal behorende tot de orde Scleractinia te zijn. Het betrof recent koraal behorende tot diverse genera o.a. Porites, Acropora, Galaxea, Platygrya, Cyphastrea, Leptastrea, Pavona, Goniopora en Fungia. Ze herkende deze aan de speciale structuur van het koraal, die nog goed te zien was. Zonder twijfel was er geen sprake van fossiel koraal, waarbij door verstening de structuur moeilijk of niet meer te zien is. Bij haar beoordeling heeft de deskundige ook betrokken de kleur van het door haar onderzochte materiaal. Die kleur stemde overeen met de kleur van recent koraal en week af van de kleur van fossiel koraal.
Ingevolge artikel 13, eerste lid onder a, van de Flora- en faunawet en artikel 3a, eerste lid, van de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten jo. Bijlage B van de Verordening (EG) 338/97, zoals nadien gewijzigd, is het verboden het specimen Scleractinia spp. ten verkoop voorhanden en in voorraad te hebben en/of onder zich te hebben en binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Op grond van artikel 2 onder t van de Verordening (EG) 338/97 vallen onder 'specimen' zowel levende als dode dieren van de in de bijlage A tot en met D genoemde soorten. Gelet op de Nota van Toelichting TK II, vergaderjaar 1992-1993, 23 147, nr. 3 vallen onder dode dieren, tevens producten van dieren en delen daarvan. Op voornoemd verbod wordt een uitzondering gemaakt indien kan worden aangetoond dat de specimens op een rechtmatige wijze voorhanden worden gehouden en zijn ingevoerd. Voor het op rechtmatige wijze voorhanden houden en invoeren van zowel levende als dode koralen is op grond van de "Overview of coral products in trade and relevant Resolutions / Decisions for implementation of CITES provisions in EU, Annex 2," een CITES export- en een EU CITES importvergunning vereist.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Verordening (EG) 338/97 dient de invoervergunning te worden afgegeven door een administratieve instantie van de Lid-Staat van bestemming.
Verdachte heeft erkend dat hij voor de stukken Scleractinia spp. niet in het bezit was van een Nederlandse invoervergunning, terwijl Nederland de uiteindelijke bestemming van het echte koraal was. Verdachte heeft de stukken levend en dood Scleractinia spp. zodoende onrechtmatig ten verkoop voorhanden en in voorraad gehad en/of onder zich gehad en binnen het grondgebied van Nederland gebracht.
Nu uit het bovenstaande volgt dat er wel degelijk een wettelijke basis is om handelingen ten aanzien van dood koraal te verbieden, dient het primaire verweer van de raadsman te worden verworpen.
Ook het subsidiaire verweer dient te worden verworpen, nu in de onderhavige zaak geen sprake is van sediment. De getuige-deskundige [getuige deskundige] heeft aan de hand van een representatieve steekproef vastgesteld dat het onder verdachte in beslag genomen materiaal recent dood Scleractinia spp. betreft.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de getuige-deskundige
[getuige deskundige] partijdig zou zijn.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ter terechtzitting heeft [getuige deskundige] als getuige-deskundige de belofte afgelegd en vervolgens de vragen van het hof, de advocaat-generaal en de raadsman van verdachte beantwoord aan de hand van hetgeen de wetenschap haar leert. Zij bleek alleszins deskundig te zijn ten aanzien van koralen. Zij is gepromoveerd op mariene biologie en is al 40 jaar gespecialiseerd in koralen. Zij beschikt zodoende over voldoende ervaring en kwaliteit om het substraat materiaal te beoordelen. Weliswaar heeft de getuige-deskundige zich tevens uitgelaten over het grote ecologische belang en derhalve de noodzaak tot bescherming van koraal riffen, maar deze enkele omstandigheid is onvoldoende om vooringenomenheid van de getuige-deskundige aan te nemen in haar wetenschappelijke bevindingen en conclusies. Het verweer wordt derhalve verworpen.
De raadsman van verdachte heeft tevens aangevoerd dat door wijziging van de Europese wetgeving ook voor fossiel koraal een vergunningsplicht geldt, echter dat deze vergunningsplicht niet gold in de tenlastegelegde periode.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De wijzigingen in de bijlagen behorende bij de Verordening (EG) 338/97 zoals gewijzigd bij Verordening (EG) 834/2004, geven geen blijk van een gewijzigd inzicht van de wetgever. Fossiel koraal wordt uitgezonderd van de CITES wetgeving. In de onderhavige zaak betreft het echter geen fossiel koraal, doch recente dode echte koralen, die niet zijn uitgezonderd van de CITES vergunningsplicht. Het verweer van de raadsman van verdachte wordt derhalve verworpen.
De raadsman van verdachte heeft voorts aangevoerd dat artikel 43 van het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden in de weg staat aan de vergunningsplicht voor de import van fossielen.
Nu dit verweer in algemene bewoordingen is gesteld, niet nader is geadstrueerd en er geen concrete conclusie aan is verbonden, kan het hof deze opmerking niet aanmerken als een verweer waarop gerespondeerd moet worden.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij op 3 mei 2002, in de gemeente Lingewaal, opzettelijk, dieren en producten van dieren, te weten 34, stukken (levende) echte koralen (Scleractinia spp.) en een aantal stukken (dode) echte koralen (Scleractinia spp.), behorende tot een beschermde uitheemse diersoort als bedoeld in artikel 4 lid 1 onder a van de Regeling aanwijzing dier- en plantesoorten Flora- en faunawet ten verkoop voorhanden en in voorraad heeft gehad en onder zich heeft gehad;
2.
zij in de periode december 2001 tot en met februari 2002 in Nederland, opzettelijk levende en dode dieren, te weten Echte koralen (Scleractinia spp.), behorende tot door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aangewezen soort als bedoeld in artikel 4 van de Regeling aanwijzing bedreigde uitheemse dier- en plantesoorten 1997 (en genoemd in Bijlage B van de verordening (EG) nr. 338/97), binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsman van verdachte heeft betoogd, dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor het onder 1 tenlastegelegde feit. Daartoe is aangevoerd dat de tenlastegelegde gedragingen weliswaar vallen onder artikel 13, eerste lid onder b, van de Flora- en faunawet, maar dit artikel ingevolge artikel 1 van het besluit van 12 december 2001, Stb 2001, 656 door de wetgever is uitgezonderd van inwerkingtreding.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens het kamerstuk TK, 1997-1998, 23 147, nr. 126 wordt in het voorstel voor regels ter bescherming van in het wild levende planten- en diersoorten (Flora- en faunawet) in artikel 13 een wijziging aangebracht, inhoudende dat in het eerste lid, onderdeel b, de zinsnede beginnend met "te koop te vragen" en eindigend met "of onder zich te hebben" op een nieuwe regel wordt geplaatst. Ingevolge het Besluit van 12 december 2001, Stb 2001, 656 treedt artikel 13, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b, van de Flora- en faunawet met ingang van 1 april 2002 in werking. De wetgever laat de uitbreiding van de verbodsbepaling van artikel 13, eerste lid van de Flora- en faunawet met een onderdeel b voor niet bedreigde uitheemse diersoorten niet in werking treden wegens strijd met het vrije verkeer van goederen. Het hof is van oordeel dat het bepaalde in artikel 13, eerste lid onderdeel a, van de Flora- en faunawet kennelijk in samenhang dient te worden gelezen met de zinsnede beginnend met "te koop te vragen" en eindigend met "of onder zich te hebben" omdat het onder a bepaalde zinledig is indien het niet door deze passage wordt gevolgd, zodat hier sprake is van een kennelijke redactionele vergissing. Aldus is het verbod om uitheemse diersoorten onder zich te hebben wel degelijk op de wet gebaseerd.
De raadsman van verdachte heeft voorts ter terechtzitting betoogd dat het inbeslaggenomen substraat is ingevoerd in België. De Douane en de ondersteunende dienst in Brussel eisen voor de onderhavige stenen geen invoervergunning en dus ook geen invoervergunning van de lidstaten van bestemming. Dat leidt tot het rechtsgevolg dat voor de stenen na het doorlopen van de Douaneprocedure in België de artikelen 23 en 24 van het EEG-Verdrag van toepassing zijn op de goederen en dus tevens artikel 28 van dit verdrag. Het bezitsverbod achter de grens vormt een gekwalificeerde schending van het EEG-Verdrag.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In het onderhavige geval staan de artikelen 23, 24 en 28 niet in de weg aan een strengere vergunningsplicht die Nederland oplegt ten aanzien van de invoer van dode of levende Scleractinia spp. Immers, ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Verordening (EG) 338/97, is het toegestaan dat een Lid-Staat strengere maatregelen kan aannemen of kan handhaven. Daarnaast brengt de enkele omstandigheid dat de stukken koraal via België zijn ingevoerd, niet mee dat verdachte wordt ontslagen van zijn vergunningsplicht. Verdachte voerde de stukken koraal in via België, echter hij dit deed met het doel om deze stukken uiteindelijk in Nederland in te voeren. Nederland was dan ook de eindbestemming. Verdachte diende zodoende in het bezit te zijn van een door de Nederlandse autoriteiten afgegeven invoervergunning.
Het verweer wordt verworpen.
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid onder a, van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3a, eerste lid, van de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten (oud), opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren van verdachte en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij de straftoemeting is in het bijzonder in aanmerking genomen dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten de ter terechtzitting gevorderde geldboete rechtvaardigt. Het hof ziet echter in de beperkte draagkracht van verdachte en het tijdsverloop, in het bijzonder tussen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Arnhem van 27 januari 2004 en de uitspraak van heden, gronden om een lagere geldboete op te leggen.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen worden door het hof beschouwd als een gezamenlijkheid van voorwerpen, met betrekking tot welke
het onder 1 en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan en van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet, op grond waarvan het hof deze voorwerpen aan het verkeer onttrokken zal verklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24a, 36b, 36c, 36d, 51, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a (oud), 2 (oud) en 6 (oud) van de Wet op de economische delicten, artikel 3a van de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantesoorten (oud) en artikel 13 van de Flora- en faunawet.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van ? 10.000,-- (tienduizend euro).
Bepaalt, dat de geldboete mag worden voldaan in 10 (tien) termijnen van 2 maanden, elke termijn groot ? 1.000,-- (duizend euro).
De in beslag genomen voorwerpen
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
511 stukken dood Steenkoraal (Scleractinia spp.).
Aldus gewezen door
mr C.G. Nunnikhoven, voorzitter,
mr R.C. van Houten en mr Y.A.J.M. van Kuijck, raadsheren,
in tegenwoordigheid van S.E.C. Debets, griffier,
en op 14 april 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.