Hof Arnhem, 08-07-2003, nr. 2003/167
ECLI:NL:GHARN:2003:AH9654
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
08-07-2003
- Zaaknummer
2003/167
- LJN
AH9654
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht (V)
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2003:AH9654, Uitspraak, Hof Arnhem, 08‑07‑2003; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑07‑2003
Inhoudsindicatie
"Oude" opzetclausule in aansprakelijkheidsverzekering. Verwonding van oog bij in het gezicht slaan met bgierglas bij caféruzie valt onder deze uitsluiting.
8 juli 2003
derde civiele kamer
rolnummer 2003/167
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr J.M. Bosnak,
tegen:
de naamloze vennootschap
Hooge Huys Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
geïntimeerde,
procureur: mr J.C.N.B. Kaal.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het tussenvonnis van 12 december 2001 en het eindvonnis van 6 november 2002, die de rechtbank te Almelo tussen appellant (hierna te noemen: [appellant]) als eiser in vrijwaring en geïntimeerde (hierna te noemen: Hooge Huys) als gedaagde in vrijwaring heeft gewezen; van die vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 21 januari 2003 Hooge Huys aangezegd van die vonnissen in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Hooge Huys voor dit hof.
2.2 De zaak is vervolgens bij het hof aanhangig gemaakt. Bij hetzelfde exploot heeft [appellant] twee grieven tegen het bestreden eindvonnis aangevoerd en toegelicht, bewijs aangeboden en gevorderd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering in eerste aanleg van [appellant] alsnog zal toewijzen, kennelijk in die zin dat het hof Hooge Huys zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van hetgeen hij reeds aan [R.] - kennelijk uit hoofde van het in de hoofdzaak tussen [R.] als eiser en [appellant] als gedaagde gewezen vonnis van 6 november 2002 - heeft betaald, met veroordeling van Hooge Huys in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft Hooge Huys de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof [appellant] in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel het beroep zal verwerpen en de bestreden vonnissen zal bevestigen, zonodig met verbetering of aanvulling van gronden, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
2.4 Vervolgens hebben partijen onder overlegging van een inventaris- en kostenstaat arrest verzocht.
3 De vaststaande feiten
De grieven richten zich niet tegen de door de rechtbank in het eindvonnis onder 2 vastgestelde feiten, zodat ook in hoger beroep van die feiten wordt uitgegaan.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 [appellant] heeft tegen het tussenvonnis geen grieven aangevoerd, zodat hij in zoverre niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep.
4.2 [appellant] heeft in eerste aanleg Hooge Huys in vrijwaring gedagvaard en gevorderd dat Hooge Huys zal worden veroordeeld om aan hem te betalen al datgene waartoe hij in de hoofdzaak tussen hem als gedaagde en [R.] als eiser zal worden veroordeeld, met de veroordeling van Hooge Huys in de proceskosten.
4.3 [appellant] stelt dat Hooge Huys als (rechtsopvolgster van) zijn wettelijke aansprakelijkheidsverzekeraar dekking heeft te verlenen voor de schade van [R.] als gevolg van zijn handelen op 14 juni 1998 in café De Jukebox te Oldenzaal.
[appellant] heeft [R.] daarbij met een bierglas in het gezicht geraakt.
Als gevolg daarvan liep [R.] oogletsel op, bestaande uit verscheidene forse rupturen van het rechter ooglid, (één ervan) doorlopend in het rechter oog met (op het bovenste quadrant van de corneasclerale overgang) een totale horizontale perforatie, leidend tot blindheid van dat oog.
[appellant] heeft zijn aansprakelijkheid in de hoofdzaak jegens [R.] (op zich zelf) erkend.
4.4 Hooge Huys bestrijdt dat zij gehouden is onder de, met [appellant] als verzekerde, gesloten aansprakelijkheidsverzekering voor deze schade dekking te verlenen, waartoe zij zich beroept op de zogenaamde opzetclausule vervat in de polisvoorwaarden, welke inhoudt dat niet gedekt is de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade die voor hem het beoogde of zekere gevolg is van zijn handelen.
4.5 De rechtbank heeft bij het bestreden eindvonnis de vordering afgewezen en [appellant] in de proceskosten verwezen.
4.6 De grieven strekken ertoe dat de met de opzetclausule bestreken situatie zich niet heeft voorgedaan en Hooge Huys zich ten onrechte op de opzetclausule heeft beroepen ter uitsluiting van de schade van [appellant] van dekking onder de verzekering.
4.7 In hoger beroep is onbestreden dat niet tot de conclusie kan worden gekomen dat [appellant] het oogmerk had het in feite toegebrachte letsel toe te brengen.
De beoordeling van de grieven spitst zich toe op de vraag of [appellant] zich ervan bewust was dat het in feite toegebrachte letsel het gevolg van zijn handelen zou zijn.
Deze door de rechtbank overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 6 november 1998, NJ 1999, 220 toegepaste strekking van de opzetclausule in een geval waarin de verzekerde letselschade heeft toegebracht, heeft [appellant] niet bestreden zodat daarvan ook in hoger beroep wordt uitgegaan.
4.8 [appellant] bepleit dat van die bewustheid geen sprake is geweest, in aanmerking genomen dat het daarbij gaat om een subjectieve invulling aan de hand van hetgeen zich in zijn bewustzijn heeft afgespeeld.
4.9 [appellant] gaat er hier echter ten onrechte aan voorbij dat onder omstandigheden uit gedragingen van de verzekerde kan worden afgeleid dat deze zich bewust was dat het letsel het gevolg van zijn handelen zou zijn, zoals in het bestreden vonnis onder 5.2 op de voet van het bedoelde arrest van de Hoge Raad onbestreden is geoordeeld. In zoverre kan aan de innerlijke beleving van [appellant] worden voorbij gegaan.
4.10 [appellant] bestrijdt dat hij [R.] bewust met het bierglas in het gezicht heeft geslagen.
4.11 De feitelijke toedracht, waarvan in hoger beroep kan worden uitgegaan, ontzenuwt echter deze betwisting.
De verklaringen van de getuigen [M.] en [B.] tegenover de politie, zoals onbestreden weergegeven in rov. 5.4 van het bestreden vonnis, komen er, ook in onderling verband beschouwd, op neer dat sprake was van een handgemeen tussen [R.] en [T.] en dat [appellant], die op korte afstand van [R.] stond, vervolgens opzettelijk met kracht een glas in het gezicht van [R.] heeft geslagen die daarop gestrekt achterover viel.
In de strafzaak tegen [appellant] is zijn handelen bij in kracht van gewijsde gegaan arrest d.d. 15 juli 1999 van dit hof bewezen verklaard.
Hier tegenover zijn feiten of omstandigheden waaruit zou kunnen worden opgemaakt, dat [appellant] [R.] niet bewust met kracht met een bierglas in het gezicht heeft geslagen, gesteld noch gebleken. [appellant] heeft evenmin zijn stelling in eerste aanleg, dat hij uit verdediging zou hebben gehandeld, in enig opzicht met feiten onderbouwd. De grieven richten zich ook niet tegen de overweging van de rechtbank in rov. 5.4 van het bestreden vonnis, dat van noodweer(exces) geen sprake is geweest.
4.12 Uit deze aan de hand van de getuigenverklaringen van [M.] en [B.] vaststaande geweldsuitoefening van [appellant] kan - anders dan [appellant] voorts betoogt - worden afgeleid - en leidt het hof af - dat [appellant] zich ervan bewust was dat het toegebrachte oogletsel van [R.] het gevolg van zijn handelen zou zijn. Essentieel daarvoor is dat een bierglas, wanneer dat, zoals in het onderhavige geval, opzettelijk met kracht nabij het oog in het gezicht wordt geslagen, zonder meer geschikt is om het in feite toegebrachte letsel teweeg te brengen. Van die geschiktheid kan ook worden uitgegaan indien dat glas niet al vóór deze geweldsinwerking kapot was (partijen hebben hierover geen helderheid verschaft). In dat geval kan, gezien de algemeen bekende breekbaarheid van glas, worden aangenomen dat [appellant] zich ervan bewust was dat de geweldsinwerking van het glas op het gezicht van [R.] tot het breken van het bierglas zou leiden, waarbij scherpe glasranden en daarmee oogletsel zouden ontstaan. Het toegebrachte letsel dwingt ertoe dat het glas nabij het oog door [appellant] in het gezicht van [R.] is geslagen en dat het glas gebroken in aanraking met het oog van [R.] is gekomen.
Gesteld noch gebleken is dat dat letsel vanwege [R.] persoonlijk betreffende omstandigheden (diens “extra” kwetsbaarheid) voor [appellant] niet voorzienbaar was.
4.13 Het bewijsaanbod van [appellant] wordt gepasseerd omdat hij geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.
4.14 De slotsom is dat Hooge Huys zich bij haar weigering dekking te verlenen terecht op de opzetclausule heeft beroepen. De grieven falen. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd. [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep verwezen.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep van het vonnis van 12 december 2001 van de rechtbank te Almelo;
bekrachtigt het vonnis van 6 november 2002 van de rechtbank te Almelo;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Hooge Huys begroot op € 771,- voor salaris van de procureur en op € 1765,- voor griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs Makkink, Rijken en Wesseling-Lubberink en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2003.