Rb. Midden-Nederland, 02-03-2018, nr. C/16/14/815 F en C/16/15/567 F
ECLI:NL:RBMNE:2018:795
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
02-03-2018
- Zaaknummer
C/16/14/815 F en C/16/15/567 F
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2018:795, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 02‑03‑2018; (Raadkamer)
Uitspraak 02‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Inbewaringstelling en strafrecht. Periode van voorlopige hechtenis telt niet mee voor de IBS. Geen vluchtgevaar in verband met de voorwaarden waaronder de hechtenis werd geschorst (GPS-toezicht).
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/14/815 F en C/16/15/567 F
beschikking op grond van artikel 87 lid 3 van de Faillissementswet van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
(“verlenging inbewaringstelling”)
Bij vonnis van deze rechtbank van 2 september 2014 is in staat van faillissement verklaard:
[de vrouw] ,
geboren op [1957] te [geboorteplaats] ,zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans in bewaring verblijvende in de PI te Zwolle,
hierna: [de vrouw] ,
bij vonnis van deze rechtbank van 2 september 2014 is in staat van faillissement verklaard:
De besloten vennootschap
[bedrijf]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [bedrijf]
1. Het verloop van de procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken
- -
het bevel tot inbewaringstelling van 4 september 2017,
- -
het verzoek van de curator van 28 februari 2018.
1.2.
[de vrouw] is op 1 maart 2018 door de rechtbank gehoord in aanwezigheid van de curator, mr. L.L. de Boef.
1.3.
De curator heeft verzocht de inbewaringstelling te verlengen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat [de vrouw] onvoldoende voldoet aan haar inlichtingenplicht op grond van artikel 105 Faillissementswet (hierna: Fw) en dat het gevaar bestaat dat [de vrouw] zal vluchten. [de vrouw] heeft gevraagd om opheffing van het bevel tot inbewaringstelling. Zij heeft gesteld wel aan de verplichtingen te hebben voldaan en dat van vluchtgevaar geen sprake is. Aldus de standpunten van partijen.
2. De beoordeling
2.1.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting, blijkt het navolgende:
2.1.1.
Het faillissement van [de vrouw] werd uitgesproken op 2 september 2014. Deze rechtbank heeft op 16 oktober 2015 voor het eerst bevolen dat [de vrouw] in verzekerde bewaring zal worden gesteld. Dit bevel werd op 11 november 2016 ten uitvoer gebracht, waarna de inbewaringstelling is verlengd tot 11 december 2016. In de beschikking van 11 november 2016 heeft de rechtbank onder meer overwogen:
Dat [de vrouw] door de inbewaringstelling minder snel in staat is om de gevraagde gegevens aan te leveren, is geen reden om de inbewaringstelling op te heffen, nu [de vrouw] hiervoor ook hulp van derden kan inschakelen.
2.1.2.
Naar aanleiding van het verzoek van de curator tot verlenging van de inbewaringstelling, is [de vrouw] op 7 december 2016 door de rechtbank gehoord. Op 8 december 2016 is [de vrouw] per abuis in vrijheid gesteld. De inbewaringstelling is bij beschikking van 9 december 2016 verlengd. In de beschikking van 9 december 2016 heeft de rechtbank opnieuw overwogen dat [de vrouw] ook vanuit detentie geacht moet worden in staat te zijn de vragen van de curator te beantwoorden.
2.1.3.
Op 4 en 11 mei 2017 heeft een zitting plaatsgevonden voor de strafrechter in België. [de vrouw] werd op 15 juni 2017 in België strafrechtelijk veroordeeld. Op 21 september 2017 werd [de vrouw] in Nederland op strafrechtelijke gronden in bewaring gesteld. Bij beschikking van 19 februari 2018 heeft de strafkamer van de rechtbank Overijssel besloten de voorlopige hechtenis van [de vrouw] onder voorwaarden te schorsen met ingang van 23 februari 2018. Vanaf dat moment zit [de vrouw] vast op basis van het bevel van 4 september 2017.
2.1.4.
In het faillissement van [de vrouw] werden schulden voorlopig erkend voor een totaalbedragen van € 261.891.600,60 (concurrent) en € 414.232,00 (preferent). Hieronder vallen een betwiste vordering ten bedrage van € 238.785.314,00 en een mogelijk te betwisten vordering van € 21.069.191,50. [de vrouw] zelf heeft op 7 december 2016 ten overstaan van de rechtbank verklaard dat haar schuldenlast ongeveer € 1,2 miljoen beloopt. In het faillissement werd, anders dan de curator heeft gesteld, een actief gerealiseerd van ruim € 75.000.
2.1.5.
De curator heeft op 18 november 2016 aan [de vrouw] een vragenlijst overhandigd. Een kopie van deze vragenlijst werd aan de advocaat van [de vrouw] gezonden. De curator heeft [de vrouw] op 29 september 2017 opnieuw verhoord . Tijdens dit verhoor heeft [de vrouw] aangegeven vanuit detentie geen mededelingen aan de curator te zullen doen. De curator heeft vervolgens zijn vragen schriftelijk herhaald op 24 oktober 2017, 3 november 2017, 5 december 2017, 8 januari 2018, 20 februari 2018 en 23 februari 2018. [de vrouw] heeft de vragen van de curator niet beantwoord.
2.2.
Op grond van artikel 87 Faillissementswet (“Fw”) heeft het bevel tot inbewaringstelling een geldigheidsduur van dertig dagen, ingaande op de dag van de tenuitvoerlegging. Na afloop van deze termijn moet telkens opnieuw worden nagaan of voor verlenging van dat bevel voldoende grond bestaat. Daartoe moet worden beoordeeld of op basis van de stand van zaken ten tijde van deze beschikking grond bestaat voor inbewaringstelling en daarbij moet worden onderzocht of die grond een voortgezette inbreuk op het recht op persoonlijke vrijheid van [de vrouw] nog rechtvaardigt. Het recht op persoonlijke vrijheid van [de vrouw] - dat naar mate de vrijheidsberoving langer duurt zwaarder gewicht in de schaal werpt - moet worden afgewogen tegen de bij de inbewaringstelling betrokken belangen. Daarbij is in de eerste plaats van belang of de gevolgen van de inbewaringstelling voor [de vrouw] in de gegeven omstandigheden in de juiste verhouding staan tot de omvang van zijn schuldenlast en de mate waarin zij zich onttrekt aan de in verband met het faillissement op haar rustende verplichtingen. In de tweede plaats is van belang na te gaan of de curator minder vergaande (dwang)middelen tot zijn beschikking heeft om zich ervan te verzekeren dat in verband met het faillissement op [de vrouw] rustende verplichtingen worden nagekomen.
Vluchtgevaar
2.3.
[de vrouw] is in strijd met artikel 91 Fw verschillende malen naar het buitenland gegaan zonder daarvan bericht te doen aan de curator of rechter-commissaris. Eind 2016 is zij voor de curator en, in strijd met de voorwaarden voor schorsing van haar voorlopige hechtenis, voor justitie enige tijd onvindbaar geweest. In dit verband is mede van belang dat [de vrouw] heeft geweigerd haar paspoort aan de curator of rechter-commissaris af te geven.
2.4.
Bij beoordeling van het hiervoor bedoelde vluchtgevaar moet in overweging worden genomen dat [de vrouw] in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis onder meer de volgende voorwaarden opgelegd heeft gekregen:
- -
[de vrouw] zal verblijven op het adres [adres] en aldaar bereikbaar zijn voor politie en justitie;
- -
[de vrouw] zal zich melden bij Reclassering Nederland op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- -
[de vrouw] zal zich gedragen naar de aanwijzingen die de reclassering haar geeft;
- -
Het wordt [de vrouw] verboden om zich buiten Nederland te bevinden waarbij het locatieverbod wordt gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel in de vorm van GPS;
- -
Het paspoort van verdachte zal in bewaring blijven bij het Functioneel Parket van Openbaar Ministerie te Zwolle.
Aan de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn controles op de verblijfplaats van [de vrouw] verbonden door middel van GPS en haar paspoort is daadwerkelijk ingenomen. Dit betekent dat de curator op dit moment voldoende andere middelen heeft om te voorkomen dat [de vrouw] ongeoorloofd naar het buitenland vertrekt. Een inbewaringstelling op deze grond kan dus niet worden bevolen.
Inlichtingenplicht
2.5.
Op grond van artikel 105 Fw rust op [de vrouw] de verplichting om gevraagd en ongevraagd, ongeclausuleerd en onverwijld, volledig en juist alle inlichtingen te verschaffen die voor een behoorlijke taakuitoefening door de curator of de rechter-commissaris noodzakelijk zijn. Bij de vraag welke inlichtingen [de vrouw] aan de curator moet te verschaffen is niet van belang of zij inlichtingen heeft verkregen als privépersoon of als bestuurder of aandeelhouder van een rechtspersoon. Het gaat in dit geval dus om alle informatie betreffende het faillissement van [de vrouw] en [bedrijf] .
2.6.
Vast staat dat [de vrouw] zich niet aan de inlichtingenplicht houdt. Daarbij is het volgende van belang. [de vrouw] heeft gesteld dat de vragen van de curator te hebben beantwoord via haar advocaat en de FIOD. Hiertegenover heeft de curator echter gesteld dat haar antwoorden hem nooit langs die weg hebben bereikt. De curator heeft verklaard dat hij wel in contact staat met de FIOD, waaruit de rechtbank opmaakt dat hij geen andere mogelijkheden heeft om zijn vragen beantwoord te krijgen. Daar komt bij dat dit voro [de vrouw] duidelijk was. De vragen zijn haar op 29 september 2017 opnieuw gesteld en [de vrouw] heeft verklaard vanuit detentie geen antwoord op vragen te willen of kunnen geven. De rechtbank heeft hierover al eerder geoordeeld dat haar detentie onvoldoende reden is om de vragen van de curator niet te beantwoorden. Het valt inmiddels wel op dat de curator ook langs andere wegen op geen enkele van zijn vragen antwoord heeft gevonden, terwijl deze vragen al in 2016 werden geformuleerd. Er zijn echter onvoldoende aanwijzingen om te concluderen dat de curator zich onvoldoende heeft ingespannen om een antwoord op zijn vragen te krijgen.
2.7.
Tegenover de schending van de inlichtingenplicht staat de inbreuk op het recht op persoonlijke vrijheid van [de vrouw] . De omvang van deze inbreuk wordt in dit geval uitsluitend bepaald door de periode dat zij op basis van een bevel tot inbewaringstelling heeft vastgezeten. De periode gedurende welke [de vrouw] op strafrechtelijke gronden heeft vastgezeten, is in het kader van de onderhavige beoordeling niet van belang. Dit komt doordat de inbewaringstelling een wezenlijk ander karakter heeft dan de strafrechtelijke hechtenis. De inbewaringstelling is geen sanctie op het niet voldoen aan de in verband met het faillissement op [de vrouw] rustende verplichtingen, maar een middel om haar tot medewerking te bewegen. Pas als [de vrouw] niet meer op andere gronden vast zit, kan de inbewaringstelling als een effectief dwangmiddel werken. De inbreuk op het recht op persoonlijke vrijheid van [de vrouw] op grond van het bevel tot inbewaringstelling duurt ongeveer een week (van 23 februari 2018 tot en met 1 maart 2018). Daarvoor heeft zij wel vastgezeten op grond van de Faillissementswet, maar nooit zonder dat haar tevens een strafrechtelijke veroordeling boven het hoofd hing.
2.8.
Nu [de vrouw] informatie die zij heeft, weigert te delen met de curator, geldt dat de met de inbewaringstelling gemoeide belangen van de gezamenlijke schuldeisers, zwaarder moeten wegen dan het belang van [de vrouw] bij haar voorwaardelijke invrijheidstelling. De inbewaringstelling zal derhalve worden verlengd.
2.9.
Ten aanzien van de termijn waarmee het bevel tot inbewaringstelling kan worden verlengd, geldt het volgende. [de vrouw] heeft tot de schorsing op 23 februari 2018 op strafrechtelijke gronden gevangen gezeten en niet op basis van het bevel tot inbewaringstelling. Onder dergelijke omstandigheden geldt dat het de tenuitvoerlegging van het bevel tot inbewaringstelling is aangevangen op 23 februari 2018. Dit betekent dat het bevel tot inbewaringstelling voor ten hoogste 30 dagen, dus uiterlijk tot en met 25 maart 2018, kan worden verlengd.
2.10.
Aangezien [de vrouw] wordt verdacht van een strafbaar feit bestaat aanleiding aan de voortduring c.q. verlenging van de inbewaringstelling de restrictie te verbinden dat door [de vrouw] aan de curator te verstrekken inlichtingen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van de afwikkeling van het faillissement.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1.
beveelt dat de in bewaringstelling van
[de vrouw] ,
geboren op [1957] te [geboorteplaats] ,zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans in bewaring verblijvende in de PI te Zwolle,
tot 25 maart 2018 zal voortduren.
3.2.
bepaalt dat door [de vrouw] te verstrekken inlichtingen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van de afwikkeling van de faillissementen.
Deze beschikking is gegeven in raadkamer op 2 maart 2018 door mr. P.J. Neijt, rechter.