Rb. Zwolle, 28-08-1996, nr. HAZA89-808
ECLI:NL:RBZWO:1996:AD2599
- Instantie
Rechtbank Zwolle
- Datum
28-08-1996
- Zaaknummer
HAZA89-808
- LJN
AD2599
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWO:1996:AD2599, Uitspraak, Rechtbank Zwolle, 28‑08‑1996; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2019-0352 met annotatie van J.G. Keizer
Uitspraak 28‑08‑1996
Inhoudsindicatie
Bij vaststelling van de immateriële schadevergoeding — ex aequo et bono — betrekt de rechtbank mede in haar afweging, dat werkneemster (van Turkse afkomst) ten tijde van het ongeval 37 jaar oud en rechtshandig was en kent zij tevens gewicht toe aan de omstandigheid dat Appellante als moslimvrouw door de verminking van haar rechter hand meer dan gemiddeld is getroffen nu vaststaat dat die hand — naar in het sociaal milieu van Appellante geldende religieuze maatstaven — een preponderante positie inneemt ten opzichte van de onrein geachte linker hand.
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK
TE ZWOLLE
Meervoudige civiele kamer Zaaknr/rolnr: 98 / HA ZA 89-808
Uitspraak : 28 augustus 1996
V O N N I S
in de zaak, aanhangig tussen:
[appellante] ,
wonende te [plaats] ,
appellante,
procureur mr H. de Hek
en
de besloten vennootschap
[geïntimeerde] .,
gevestigd te [plaats] ,
geïntimeerde,
procureur mr J.A. van Wijmen,
advocaat mr R.A. van Huussen te Veenendaal.
PROCESGANG
Eerder zijn in deze zaak tussenvonnissen gewezen, die op respectievelijk 12 september 1990, 12 februari 1992, 30
maart 1994, 5 oktober 1994 en 10 mei 1995 zijn uitgesproken.
Ter uitvoering van het laatstvermelde tussenvonnis is een deskundigenbericht uitgebracht, waarna partijen nog de vol gende processtukken hebben gewisseld:
een conclusie na deskundigenonderzoek van de zijde van [appellante] ;
een conclusie van antwoord na deskundigenbericht van de zijde van [geïntimeerde] .
Tenslotte is door partijen onder overlegging van de stukken vonnis gevraagd.
MOTIVERING
1 . In het laatstvermelde tussenvonnis van 10 mei 1995 is door de rechtbank op gezamenlijke voorspraak van partijen de psychiater dr. J.B. Bakker tot deskundige benoemd. Dr. Bak ker heeft aan de hem verstrekte opdracht uitvoering gegeven, onderzoek verricht en zijn bevindingen in een op 16 januari 1996 gedateerd rapport aan de rechtbank kenbaar gemaakt.
Daarna hebben partijen hun visie op het rapport ten beste gegeven.
In het hiernavolgende (r.o. 5) zal de rechtbank het rapport en de daaraan te verbinden consequenties voor het onderhavi ge geschil bespreken.
2. Nadat bij tussenvonnis van 12 februari 1992 door de recht bank is beslist dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de
door [appellante] ten gevolge van het ongeval geleden schade, is voort geprocedeerd omtrent de omvang van die schade. [appellante] heeft in dat kader haar vordering vermeerderd, in dier voege dat de hoofdsom thans als volgt is samengesteld:
- inkomensschade f 396.134,-
- expertisekosten f 6.772,84
- buitengerechtelijke rechtsbijstand f 6.517,50
- immateriële schade f 60.000,--
en in totaal derhalve de som van f 469.424,34 beloopt.
De rechtbank zal de samenstellende posten hierna één voor één bespreken.
3. In de gestelde inkomensschade is een tweedeling aan te bren gen, in die zin dat in de tijdsspanne gedurende welke inko men is c.q. zal worden gederfd de datum van 1 november 1983 als een caesuur kan worden aangemerkt. Met ingang van die datum werd [appellante] immers door de bedrijfsvereniging -en door de (in het kader van de beroepsprocedure door de) Raad van Beroep te Zwolle (ingeschakelde deskundige)- niet langer als arbeidsongeschikt in de zin van de A.A.W. en de W.A.O. aangemerkt en werd bijgevolg, eveneens vanaf die datum, de voordien aan haar toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering ingetrokken.
4. De gevorderde inkomensschade die betrekking heeft op de periode voor 1 november 1983 bestaat in het verschil tussen hetgeen [appellante] in haar functie als dekstripster zou hebben kunnen verdienen en hetgeen zij feitelijk aan arbeidsonge schiktheidsuitkering heeft ontvangen. Terzake heeft [geïntimeerde] erkend een bedrag van f 11.940,88 aan [appellante] ver schuldigd te zijn, zodat dit kan worden toegewezen. Nu [geïntimeerde] de hoogte van dit bedrag op inzichtelijke wijze heeft vastgesteld aan de hand van het door [appellante] in het geding gebrachte rapport van Actua-Consult en van de zijde van [appellante] niet is gesteld dat deze vaststelling zijdens [geïntimeerde] onjuist zou zijn, moet het ervoor worden ge houden dat de hoogte van de vordering van [appellante] over de voor 1 november 1983 gelegen periode (in hoofdsom) overeen komt met dit door [geïntimeerde] erkende en -als vermeld- toe te wijzen bedrag.
5. Aan de vordering terzake de na 1 november 1983 geleden inko mensschade is van de zijde van [appellante] door het ongeval veroorzaakt psychisch letsel ten grondslag gelegd. Het des kundigenbericht waarvan hierboven gewag is gemaakt heeft be trekking op de vraag of dit beweerdelijk pyschisch letsel al dan niet aanwezig was c.q. is.
De deskundige, dr. J.B. Bakker, heeft geconcludeerd dat als gevolg van het ongeval een duidelijk psychisch letsel niet aannemelijk kan worden gemaakt. De rechtbank neemt deze conclusie van de deskundige, en de gronden waarop zij be rust, over en maakt deze tot de hare. Dit betekent dat de gevorderde inkomensschade voor zover deze betrekking heeft op de periode na 1 november 1983 dient te worden afgewezen.
De door [appellante] nadien overgelegde rapporten van dr. Eppink en dr. De Mooij geven de rechtbank geen aanleiding tot een andersluidend oordeel te komen. Daarbij merkt zij nog op dat dr. Bakker door de rechtbank is benoemd op eenparig verzoek van partijen, hetgeen met zich brengt dat zij zich in begin sel aan het oordeel van deze deskundige hebben gecommit teerd. Inhoudelijk kan nog worden opgemerkt dat het rapport van dr. Bakker ervan blijk geeft meer dan dat van dr. De Mooij te zijn afgestemd op met name het causaal verband tussen het ongeval en de psychische staat van [appellante] , hetgeen niet verwonderlijk is nu de aan de onderscheidenlij ke rapporten ten grondslag liggende doel- en vraagstellingen verschillen. Het rapport van dr. De Mooij betreft immers een onderzoek in het kader van een arbeidsongeschiktheidskeu ring. Aan het laatste rapport van de partij-deskundige dr.
Eppink kent de rechtbank minder gewicht toe dan aan dat van dr. Bakker aangezien diens betoog in wezen neerkomt op een herhaling van zijn eerdere -mede tot de benoeming van dr.
Bakker aanleiding gegeven hebbende- stellingname, terwijl de rechtbank van de in het rapport vervatte suggestie dat dr.
Bakker onvoldoende oog zou hebben gehad voor de culturele typica niet, althans onvoldoende is gebleken.
6. Uit het hiervoor overwogen volgt dat de vordering terzake inkomensschade zal worden afgewezen voor zover deze het bedrag van f 11.940,88 te boven gaat.
7. De gevorderde expertisekosten berusten op het in de arm nemen van het Bureau Pals B.V. Met [geïntimeerde] , is de rechtbank van oordeel dat deze kosten op de voet van art. 57 lid 6 Rv. onder het regime van de proceskosten dienen te ressorteren. Het betreffen immers kosten die ter uitvoering van het tussenvonnis van 12 februari 1992 en derhalve in kader van de procesvoering zijn gemaakt.
8. Hetzelfde geldt voor wat betreft de door [appellante] ten titel van buitengerechtelijke rechtsbijstand gevorderde kosten. Deze post betreft immers kosten van werkzaamheden van de advocaat en procureur van [appellante] welke moeten worden ge acht te zijn begrepen in de forfaitaire vergoeding die op basis van het geldende liquidatietarief pleegt te worden vastgesteld.
9. Het toe te wijzen bedrag ter zake van immaterieel nadeel wordt door de rechtbank -ex aequo et bono- vastgesteld op f 30.000,-. Daarbij neemt zij in aanmerking de aard en grondslag van de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] , het
feit dat [appellante] zelf geen rechtens relevante schuld treft, en voorts de gevolgen die het ongeval voor [appellante] met zich heeft gebracht, te weten het (gedeeltelijk) verlies van de middel- en ringvinger van de rechterhand, de daaropvolgende volledige arbeidsongeschiktheid gedurende bijna 6 jaar, het operatief ingrijpen in 1982, alsmede de noodzaak tot jaren lange en frequente poliklinische controle. Bovendien betrekt de rechtbank in haar afweging dat [appellante] ten tijde van het ongeval 37 jaar oud en rechtshandig was, en kent zij tevens gewicht toe aan de omstandigheid dat [appellante] als moslim vrouw door de verminking van haar rechterhand meer dan ge
middeld is getroffen, nu vast staat dat die hand -naar in het sociaal milieu van [appellante] geldende religieuze maatstaven een preponderante positie inneemt ten opzichte van de onrein geachte linkerhand.
Het toe te wijzen bedrag komt hiermee in totaal op
f 41.940,88.
10. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis van de kantonrechter dient te worden vernietigd. In de omstandig heid dat dit hoger beroep heeft gediend tot herstel van het verzuim op grond waarvan de kantonrechter de vordering heeft afgewezen en naar het oordeel van de rechtbank ook kunnen afwijzen -te weten het volstrekt onvoldoende geadstrueerd zijn daarvan-, vindt de rechtbank evenwel aanleiding de kostenveroordeling in eerste aanleg te handhaven.
Nu elke partij in het geding in hoger beroep inhoudelijk op enige punten in het ongelijk gesteld is, zal de rechtbank de kosten daarvan compenseren zoals in het dictum nader aan te geven.
Hetgeen partijen overigens nog te berde hebben gebracht kan, als in het voorgaande behandeld dan wel niet ter zake die nend, buiten beschouwing blijven.
BESLISSING
1. De rechtbank vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Zwolle d.d. 20 juni 1989 tussen partijen gewezen.
2. [geïntimeerde] wordt veroordeeld om aan [appellante] een bedrag van f 41.940,88 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag van 11 september 1989 tot de dag van betaling.
3. [appellante] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg. Deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, bepaald op f 3.200,-.
De kosten van het geding in hoger beroep worden aldus gecompenseerd dat elke partij belast blijft met de aan haar zijde gevallen kosten.
4. Tot zover is dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
5. Hetgeen meer of anders is gevorderd wordt afgewezen.
Gewezen door mrs. M.H.S. Lebens-de Mug, J.W.F. Houthoff en
W. Foppen en in het openbaar uitgesproken op woensdag 28 augustus 1996 in tegenwoordigheid van de griffier