CBb, 06-07-2005, nr. AWB04/219, nr. AWB04/227, nr. AWB04/228, nr. AWB04/229
ECLI:NL:CBB:2005:AT9206
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
06-07-2005
- Zaaknummer
AWB04/219
AWB04/227
AWB04/228
AWB04/229
- LJN
AT9206
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2005:AT9206, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 06‑07‑2005; (Eerste aanleg - meervoudig, Proceskostenveroordeling)
- Vindplaatsen
AB 2005, 397 met annotatie van I.C. van der Vlies
Uitspraak 06‑07‑2005
Inhoudsindicatie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 04/219, 04/227, 04/228 en 04/229 6 juli 2005
18050 Elektriciteitswet 1998
Uitspraak in de zaken van:
1. GEM Westeraam Beheer B.V. en GEM Westeraam Elst C.V., te Elst (Gld.),
2. de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), te Den Haag,
3. Shell Nederland Raffinaderij B.V., te Rotterdam,
4. Shell Nederland Chemie B.V., te Rotterdam,
appellanten,
gemachtigden van appellante sub 1: mr. drs. E.D.M. Knegt en mr. L.C. van Elewoud,
advocaten te Breda,
gemachtigde van appellanten sub 2, 3 en 4: mr. M.R. het Lam, advocaat te Den Haag,
tegen
de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht energie, verweerder,
gemachtigde: mr. G. de Goede, werkzaam bij verweerder,
aan welk geding voorts als partij deelneemt:
EnergieNed, Federatie van Energiebedrijven in Nederland, te Arnhem (hierna: EnergieNed),
gemachtigde: mr. G.A. Pelster.
1. De procedure
Appellante sub 1 (hierna te noemen: Westeraam) heeft bij brief van 16 maart 2004 beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 5 februari 2004, nummer 101629-4/11.
Appellante sub 2 (hierna: VNG) heeft bij brief van 17 maart 2004, aangevuld bij brief van 19 april 2004, beroep ingesteld tegen ditzelfde besluit van verweerder van 5 februari 2004.
Appellanten sub 3 en 4 (hierna gezamenlijk te noemen: Shell) hebben bij brief van 17 maart 2004, aangevuld bij brief van 16 april 2004, eveneens beroep ingesteld tegen het besluit van 5 februari 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellanten tegen zijn besluit van 20 augustus 2003, nr. 100804/-119, tot wijziging van de tariefstructuren zoals bedoeld in artikel 36 van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: de TarievenCode), deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Bij brief van 18 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft ten aanzien van één productie verzocht om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Bij beschikking van 23 juli 2004 heeft het College beslist op het verzoek.
EnergieNed heeft bij brief van 22 september 2004 een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Verweerder en Westeraam hebben bij brieven van respectievelijk 25 januari 2005 en 31 maart 2005 nog enige stukken toegezonden.
Het College heeft de zaken ter behandeling gevoegd met het beroep dat de Vereniging van Particuliere Windmolenexploitanten (PAWEX), AWB 04/226, eveneens tegen het besluit van 5 februari 2004 heeft ingesteld.
Op 13 april 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunten toegelicht, waarbij Westeraam was vertegenwoordigd door mr. L.C. van Elewoud, de VNG en Shell door mr. M.R. het Lam, verweerder door mr. G. de Goede en EnergieNed door mr. M.L. Pigmans.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College de behandeling van de gevoegde zaken gedeeltelijk gesplitst en ten aanzien van het beroep van PAWEX heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De stauten van de VNG luiden, voorzover thans van belang:
"Artikel 2
1. De Vereniging heeft ten doel haar leden collectief en individueel bij te staan bij de vervulling van hun bestuurstaken.
2. De Vereniging heeft voorts tot doel voor de leden of groepen van leden afspraken te maken met andere overheden over het arbeidsvoorwaardenbeleid in de overheidssector en overeenkomsten inzake de arbeidsvoorwaarden van personeel in de sector gemeenten aan te gaan met werknemersorganisaties. De Vereniging bindt een lid dat zijn lidmaatschap heeft opgezegd gedurende de in artikel 6, sub b, bedoelde opzegtermijn niet aan overeenkomsten waarvoor de onderhandelingen zijn aangevangen op of na de datum van de opzegging, voorzover het lid in de kennisgeving daarvan de wens niet langer gebonden te worden nadrukkelijk heeft aangegeven.
Artikel 3
De Vereniging tracht haar doel te bereiken door:
a. ter zake van de voorbereiding van wettelijke en andere maatregelen
desgevraagd of uit eigen beweging adviserend, alsmede coördinerend en stimulerend op te treden;
b. het voeren van overleg met werkgevers en werknemers in de overheidssector c.q. hun respectieve organisaties, over het arbeidsvoorwaardenbeleid in die sector en het geven van adviezen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en van personeels- en organisatiebeleid ten aanzien van personeel in de sector gemeenten;
c. de aandacht van de daarvoor in aanmerking komende organen en instellingen te vestigen op vraagstukken en moeilijkheden, waarmede haar leden worden geconfronteerd;
d. contacten te onderhouden met landelijke, provinciale en andere overheden, alsmede met andere organisaties en instellingen, over aangelegenheden, die haar leden raken;
e. ten behoeve van haar leden zitting te nemen in overheidscommissies en in besturen en commissies van andere organisaties en instellingen;
f. haar leden en de door deze geconstitueerde lichamen van advies te dienen en inlichtingen te verstrekken;
g. ten behoeve van haar leden onderzoeken te doen;
h. diensten te verlenen aan haar leden en, voorzover daartoe dienstig, aan derden;
i. mede te werken aan vorming en opleiding van personeel voorzover voor de overheidsdienst van belang;
j. documentatie en voorlichting voor en over het haar leden rakende overheidsbestuur te verzorgen;
k. met verwante internationale organisaties en met zusterorganisaties in het buitenland samen te werken;
l. overige middelen, die aan het doel dienstbaar zijn."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 13 september 2002 heeft verweerder ter voorbereiding van een evaluatie en eventuele herziening van de TarievenCode onder andere aan de VNG en Shell het informatie- en consultatiedocument gezonden, dat een inventarisatie bevat van de door verweerder en marktpartijen in hun ervaringen met de TarievenCode gesignaleerde knelpunten.
- Van de terinzagelegging overeenkomstig artikel 3:11 van de Awb van het ontwerp-besluit tot wijziging van de TarievenCode heeft verweerder op 8 juli 2003 mededeling gedaan in de Staatscourant.
- Bij brieven van 1 augustus 2003 en 4 augustus 2003 hebben appellanten aan verweerder hun zienswijze toegezonden.
- Bij besluit van 20 augustus 2003, nummer 100804-119, heeft verweerder met ingang van 1 januari 2004 de TarievenCode gewijzigd.
- Tegen dit besluit heeft Shell bij brieven van 19 september 2003 en 3 oktober 2003 bezwaar gemaakt.
- Tegen dit besluit heeft de VNG bij brief van 26 september 2003 een bezwaarschrift ingediend.
- Bij brief van 30 september 2003 heeft Westeraam tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- De VNG en Shell zijn op 20 november 2003 terzake van hun bezwaren gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder vastgesteld dat de VNG kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb, waarna verweerder de bezwaren van alle appellanten inhoudelijk heeft beoordeeld.
Verweerder heeft de bezwaren van Westeraam ongegrond verklaard, met aanvulling van de motivering van het in bezwaar bestreden besluit. De bezwaren van de VNG zijn eveneens ongegrond verklaard, evenals de bezwaren van Shell, voorzover in beroep gehandhaafd.
Ter zitting van het College heeft verweerder, anders dan in het bestreden besluit, het standpunt ingenomen dat geen der appellanten in haar bezwaren ontvangen had mogen worden. Verweerder heeft uiteengezet dat (de destijds geldende tekst van) artikel 82 van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: de Wet) terughoudend moet worden geïnterpreteerd, omdat hiermee een uitzondering wordt gemaakt op de in artikel 8:2 van de Awb neergelegde hoofdregel, dat tegen algemeen verbindende voorschriften geen beroep op de administratieve rechter openstaat. Nu de wetgever met artikel 82 geen afwijking van fundamentele begripsomschrijvingen van de Awb heeft beoogd, staat ondanks deze verruimde rechtsbescherming geen beroep open voor "eenieder", maar is de kring van beroepsgerechtigden beperkt tot "belanghebbenden", genoemd in artikel 1:2 van de Awb.
In zijn ter zitting overgelegde pleitnota stelt verweerder vast dat individuen, daaronder begrepen individuele bedrijven, in beginsel niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij de Codes omdat hun belangen, ook waar het grote afnemers betreft, onvoldoende zijn te onderscheiden van de belangen van alle anderen. Collectieve belangenbehartigers kunnen, mits zij voldoen aan de vereisten van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, in beginsel als belanghebbende bij de in artikel 82 van de Wet genoemde algemeen verbindende voorschriften worden aangemerkt. Daarmee staat voor hen wel beroep open tegen de vaststelling of wijziging van de TarievenCode.
In concreto betekent dit voor Westeraam en Shell, die als afnemers opkomen voor hun eigen individuele belangen betreffende de aansluit- en transporttarieven en geen collectieve belangenbehartiging nastreven, dat zij niet als belanghebbende in de onderhavige procedure kunnen worden aangemerkt. Voor Westeraam geldt dat haar belang slechts één van de meer dan 80 Vinex-locaties in Nederland betreft. Het belang van Shell onderscheidt zich evenmin van dat van vele honderden andere bedrijven die qua omvang en/of afnemersgedrag belang hebben bij de vaststelling en wijziging van de tariefstructuren.
Voor bedrijven als Shell en Westeraam staat de mogelijkheid open zich aan te sluiten bij een collectieve belangenbehartiger.
De VNG kan niet als belanghebbende worden beschouwd, omdat haar statutaire doelstelling - het collectief en individueel bijstaan van haar leden bij de vervulling van hun bestuurstaken - niet in het bijzonder voorziet in het behartigen van een algemeen of collectief belang waarop het aangevochten besluit betrekking heeft. Immers, het inkopen van elektriciteit is niet te kwalificeren als "bestuurstaak" van gemeenten, zeker niet nu alleen de prijs van elektriciteit aan de orde is en niet de beschikbaarheid daarvan.
Bovendien geven de statuten de VNG niet het recht om op eigen titel namens alle gemeenten te procederen. In de verder vrij volledige opsomming van middelen die de VNG inzet om haar doelstelling te verwezenlijken ontbreekt expliciet het voeren van gerechtelijke procedures tegen bestuursrechtelijke besluiten. De vraag of de VNG krachtens haar statuten is gemachtigd, klemt te meer nu een relatief groot aantal gemeenten tegelijk afnemer én (groot)aandeelhouder van de energiebedrijven is en van wie de belangen ten opzichte van de andere gemeenten aanmerkelijk kunnen verschillen.
Verweerder komt dan ook - bij nader inzien - tot de conclusie dat de VNG ten onrechte in haar bezwaar is ontvangen.
4. Het standpunt van appellanten
Het standpunt van Westeraam
Materieel richt het bezwaar zich tegen de hantering van een standaardtarief in de TarievenCode voor netaansluitingen van lantaarnpalen en overig straatmeubilair. De TarievenCode maakt in de tariefstructuur geen onderscheid tussen bestaand bebouwd stedelijk gebied en gebieden waar grootschalige stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden. Westeraam ontwikkelt een Vinex-locatie te Elst, die bestaat uit een volledig nieuwe wijk met een plancapaciteit van bijna 2400 woningen. Bij het exploitabel maken van de locatie dient zij zorg te dragen voor de aanleg van straatverlichting en zal zij uiteindelijk voor alle 1400 lantaarnpalen het standaardtarief moeten betalen, terwijl zij wel het voorbereidend werk, zoals de aanleg van leidingstraten, voor haar rekening heeft genomen. In de tariefstelling voor de aansluiting zou dit kostenverschil moeten worden verwerkt.
In dat verband mist Westeraam een voorschrift dat de netbeheerder opdraagt inzicht te bieden in de werkelijk gemaakte kosten van de aansluiting, zodat met de netbeheerder over het aansluittarief kan worden onderhandeld. Bovendien betwist Westeraam de juistheid van de stelling van verweerder dat voor iedere afzonderlijke lantaarnpaal het aansluittarief moet worden betaald, in plaats van per streng van lichtmasten.
Het standpunt van Shell
De grieven van Shell richten zich tegen de in artikel 3.1.3 van de TarievenCode opgenomen regeling van de berekening van het transporttarief bij aansluitingen die bestaan uit meerdere verbindingen met het net. Het gaat daarbij om de in dit artikel gestelde eis van galvanische verbondenheid, welke voorwaarde Shell in strijd acht met artikel 27, tweede lid, van de Wet, waarin is bepaald dat een afnemer recht heeft op aansluiting op het door hem gewenste spanningsniveau. De doelstelling van artikel 27 van de Wet is, dat de afnemer in staat wordt gesteld rechtstreeks invloed uit te oefenen op de bij hem in rekening te brengen transporttarieven. Die doelstelling wordt volgens Shell door de eis van galvanische verbondenheid doorkruist.
Daarnaast meent Shell dat verweerder ten onrechte niet heeft voorzien in een overgangsmaatregel die haar de ruimte geeft zich in te stellen op de nieuwe situatie.
Het standpunt van de VNG
De VNG is van mening dat het samenstel van wegen inclusief de bijbehorende lichtmasten binnen een gemeente één samengestelde onroerende zaak vormt, waarvoor maar eenmaal het aansluittarief in rekening mag worden gebracht. Daarnaast meent de VNG dat verweerder bij de vaststelling van de tariefstructuren aan het Aanvullend Toetsingskader Aansluittarieven was gebonden en hiervan ongemotiveerd is afgeweken door in de TarievenCode een nieuwe tariefsystematiek met betrekking tot openbare verlichting vast te stellen. Verder heeft de VNG inhoudelijke bezwaren ten aanzien van de in de TarievenCode opgenomen berekeningsmethode met betrekking tot de tariefcategorie "LS geschakeld".
Het standpunt van appellanten ten aanzien van de ontvankelijkheid
Ter zitting hebben appellanten, onder andere met verwijzing naar de jurisprudentie van het College, gemotiveerd betoogd dat zij in hun bezwaren tegen de TarievenCode wel kunnen worden ontvangen.
5. Het standpunt van EnergieNed
EnergieNed is van mening dat de belanghebbendheid van de appellanten, ook al is in dit geding een algemeen verbindend voorschrift als de vaststelling van de TarievenCode aan de orde, aan de hand van de "gewone" voorwaarden van artikel 1:2 van de Awb moet worden beoordeeld. Zij stelt dat de parlementaire geschiedenis van artikel 82 van de Wet geen aanknopingspunten biedt voor de toepassing van een ruimer belanghebbende-begrip dan bij beschikkingen het geval is.
Ten aanzien van Westeraam en Shell betekent dit dat deze appellanten geen eigen, persoonlijk en individueel belang hebben bij het besluit tot wijziging van de TarievenCode. Westeraam onderscheidt zich met haar verantwoordelijkheid voor de nieuwbouwwijk niet van andere afnemers die in gelijke omstandigheden verkeren. Ook Shell onderscheidt zich niet van andere afnemers.
Tevens is het belang waarvoor Westeraam en Shell in hun bezwaren tegen de TarievenCode opkomen, beperkt tot een indirect ofwel afgeleid belang. De TarievenCode is gericht tot de netbeheerders en betreft voorschriften die door hen in acht moeten worden genomen bij het opstellen van een voorstel van de tarieven, die iedere afnemer van aansluit- en transportdiensten ten hoogste moet betalen.
EnergieNed deelt het nadere standpunt van verweerder dat ook de VNG vanwege de gebreken in de statutaire doelstelling niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Zij komt tot de conclusie dat de VNG, Westeraam en Shell in hun bezwaren niet-ontvankelijk hadden moeten worden verklaard.
6. De beoordeling van het geschil
6.1 Het College staat allereerst voor de beantwoording van de vraag of appellanten konden worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb bij het besluit van 20 augustus 2003 tot wijziging van de TarievenCode. Hoewel verweerder dit in het bestreden besluit heeft aangenomen, dient het College deze vraag, die toepassing van een bepaling van openbare orde betreft, te beantwoorden.
6.2 Met betrekking tot Westeraam overweegt het College het volgende.
Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient sprake te zijn van een individueel of persoonlijk belang dat bij het besluit waartegen voorziening wordt gevraagd, is betrokken. Hiertoe is vereist dat degene die deze voorziening vraagt, zich bij het door het besluit in zijn belang geraakt worden in voldoende mate onderscheidt van anderen, zulks op basis van relevante feiten en omstandigheden. Verweerder wenst Westeraam een individueel belang te ontzeggen, hiertoe - kort gezegd - aanvoerend dat Westeraam zich niet onderscheidt van grote aantallen niet nader bepaalde afnemers, waarvan er duizenden (ook) een grote elektriciteitsbehoefte hebben. Voorts geeft verweerder in dit verband aan dat er meer dan 80 Vinex-locaties in Nederland zijn.
Het College overweegt dat voor de beantwoording van de vraag of Westeraam in bezwaar als belanghebbende diende te worden aangemerkt, allereerst van belang is wat het besluit behelst waartegen het bezwaar zich richtte. Te constateren valt, dat Westeraams bezwaar zich met name richt tegen wijziging in de TarievenCode van de tariefstructuur voor de berekening van (standaard)aansluittarieven bij straatverlichting, die tot gevolg heeft dat per lantaarnpaal een gemiddeld aansluittarief in rekening wordt gebracht, zodat afnemers in een nieuwbouwwijk geen ander aansluittarief betalen dan afnemers in een bestaande stadswijk. Westeraam stelt daarom een tweedeling in de tariefcategorie "t/m 1x6A op geschakeld net" voor. Dit betekent dat vastgesteld dient te worden in hoeverre Westeraam zich bij het geraakt worden in haar belang door specifiek deze wijziging onderscheidde van andere afnemers die hierdoor worden geraakt.
De onderhavige tariefcategorie heeft materieel betrekking op aansluiting van openbare verlichting en straatmeubilair. Al degenen die een dergelijke aansluiting van de netbeheerder (willen) afnemen, zijn dan ook - naast de netbeheerder zelf - degenen wier belangen door het besluit worden geraakt. Deze groep afnemers is zodanig onbepaald, dat enkel het behoren tot deze groep niet de status van belanghebbende meebrengt. Het College is van oordeel dat Westeraam zich binnen deze kring van afnemers niet zodanig onderscheidt, dat op grond hiervan dient te worden aangenomen dat zij wordt geraakt in een individueel belang. Het College overweegt hiertoe dat aannemelijk is dat zich binnen de groep afnemers met de betrokken aansluitcapaciteit veel meer afnemers bevinden voor wier aansluiting de feitelijk te maken kosten de gemiddeld met een dergelijke aansluiting gemoeide kosten - waarop het tarief is gebaseerd - onderschrijden. In dit verband is van belang dat verweerder, voldoende overtuigend, heeft gesteld dat er binnen Nederland meer dan 80 Vinex-locaties zijn, waar openbare verlichting moet worden aangelegd. De enkele omstandigheid dat per lokatie het aantal te installeren lichtmasten kan variëren, is niet een bijzonderheid op grond waarvan Westeraam zich in rechtens relevante mate van andere aan te sluiten afnemers onderscheidt.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat een individueel bij het besluit tot wijziging van de TarievenCode betrokken belang van Westeraam ontbreekt, zodat verweerder het tegen dit besluit gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
6.3 Met betrekking tot Shell overweegt het College het volgende.
Shell stelt dat de in de TarievenCode opgenomen regeling van de gevallen waarin meerdere verbindingen met het net mogen worden gesommeerd, zodat de afnemer slechts één keer het transporttarief is verschuldigd, het in artikel 27, tweede lid van de Wet aan afnemers toegekende recht op aansluiting op het door hen gevraagde spanningsniveau op onaanvaardbare wijze uitholt. Shell onderscheidt zich bij het geraakt worden in het door haar gestelde belang niet van andere bedrijven die eveneens beschikken over een meervoudige, uit meerdere verbindingen bestaande, aansluiting met het elektriciteitsnet. De enkele omstandigheid dat de betrokken wijziging van de TarievenCode nadelig kan uitwerken in de door Shell te betalen elektriciteitstarieven, is niet een bijzonderheid op grond waarvan Shell zich onderscheidt van willekeurige andere grootverbruikers die over aansluitingen met meerdere verbindingen beschikken. Naar Shell ook zelf erkent, blijkens randnummer 23 van de beroepschriften, worden meerdere bedrijven getroffen door de voorwaarde betreffende de galvanische verbondenheid.
Aan het voorgaande doet niet af dat het College in zijn uitspraak van 2 augustus 2002, www.rechtspraak.nl, LJN AE6323, niet heeft geoordeeld dat verweerder Shell ten onrechte als belanghebbende had beschouwd. In bedoelde zaak richtte het bezwaar zich in het bijzonder tegen in de TarievenCode opgenomen bepalingen met betrekking tot het systeemdienstentarief. Op grond van hetgeen door Shell, gemotiveerd en onder verwijzing naar haar specifieke bedrijfssituatie, was aangevoerd, heeft het College aangenomen dat Shell zich wel voldoende van willekeurige andere afnemers onderscheidde bij het geraakt worden door de toen bestreden tariefregeling.
Ook Shell had dus in bezwaar niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
6.4 Met betrekking tot de VNG overweegt het College het volgende.
Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb, worden - voorzover hier van belang - ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen in het bijzonder behartigen. De VNG stelt dat zij met toepassing van deze bepaling als belanghebbende moet worden aangemerkt. Het College overweegt dienaangaande als volgt.
De doelstelling van de VNG is neergelegd in haar statuten. Volgens artikel 2, eerste lid, van de statuten heeft de VNG ten doel haar leden collectief en individueel bij te staan bij de vervulling van hun bestuurstaken. Om te bepalen welke betekenis het begrip "bijstaan" toekomt, is van belang met welke middelen de VNG volgens haar statuten tracht haar doel te bereiken. Artikel 3 van de statuten bevat een opsomming van deze middelen. Blijkens deze opsomming biedt de VNG vormen van dienstverlening die in het algemeen adviserend, coördinerend, stimulerend, signalerend, informerend en deskundigheidsbevorderend van aard zijn. Het College leidt hieruit af dat onder "bijstaan" wordt verstaan het bieden van (deskundige) ondersteuning. Dit is iets anders dan het behartigen van de collectieve belangen van de Nederlandse gemeenten.
Weliswaar is in enkele onderdelen van artikel 3 sprake van een zekere vorm van belangenbehartiging, te weten in onderdeel d (het onderhouden van contacten met andere overheden, organisaties en instellingen over aangelegenheden die de leden raken) en onderdeel e (het ten behoeve van de leden zitting nemen in overheidscommissies en besturen en commissies van andere organisaties en instellingen). Uit deze specifiek opgenomen vermeldingen van bepaalde middelen kan evenwel niet worden afgeleid dat de doelstelling van de VNG zover reikt, dat de VNG steeds als enigerlei bestuurstaak in het geding is standpunten kan uitdragen als behartiger van de collectieve belangen van de Nederlandse gemeenten. Ook de open slotformule van artikel 3, onderdeel l, van de statuten is te algemeen om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat de VNG krachtens haar doelstelling in het bijzonder de collectieve belangen van de Nederlandse gemeenten behartigt.
Bij het voorgaande is van belang dat het optreden namens de leden waarop artikel 3, onderdeel b, van de statuten duidt - overleg over het arbeidsvoorwaardenbeleid - haar weerslag vindt in een wél in het bijzonder in de statuten neergelegde doelstelling, te weten in artikel 2, tweede lid, dat in het bijzonder regelt dat de VNG voor de leden afspraken maakt over het arbeidsvoorwaardenbeleid.
Op grond van het voorgaande kan de VNG de hoedanigheid van belanghebbende dus niet ontlenen aan artikel 1:2, derde lid, Awb. Ook aan artikel 1:2, eerste lid, Awb kan zij deze hoedanigheid niet ontlenen. De VNG wordt in haar mogelijkheden tot het verlenen van bijstand aan gemeenten immers niet beperkt door de in bezwaar bestreden onderdelen van de TarievenCode.
Het bezwaar van de VNG had dan ook niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.
6.5 Gelet op het voorgaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard. Het College zal het besluit van verweerder van 5 februari 2004 vernietigen, voorzover de bezwaren van appellanten tegen het besluit van 20 augustus 2003 tot wijziging van de TarievenCode ontvankelijk zijn geacht. Nu rechtens na vernietiging geen andere beslissing mogelijk is, zal het College met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de bezwaren van VNG, Shell en Westeraam alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
Het College ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten van appellanten te veroordelen. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-.
7. De beslissing
Het College:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voorzover hierbij het bezwaar van appellanten ontvankelijk is geacht;
- verklaart appellanten alsnog niet-ontvankelijk in hun bezwaren;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 5 februari 2004;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellanten sub 1, 2 en 3 en 4 tezamen tot een bedrag van € 644,- (zegge:
zeshonderdvierenveertig euro), onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon, die deze kosten aan
appellanten moet vergoeden;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan elke appellante afzonderlijk het griffierecht ten bedrage van € 273,-- (zegge:
tweehonderddrieënzeventig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. C.J. Borman, mr. F. Stuurop en mr. H.O. Kerkmeester, in tegenwoordigheid van mr. J.M.W. van de Sande, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2005.
w.g. C.J. Borman w.g. J.M.W. van de Sande