ABRvS, 17-03-2010, nr. 200806507/1/R1
ECLI:NL:RVS:2010:BL7758
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
17-03-2010
- Zaaknummer
200806507/1/R1
- LJN
BL7758
- Vakgebied(en)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BL7758, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17‑03‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 28 Wet op de Ruimtelijke Ordening; art. 7.1 Wet milieubeheer; Besluit milieueffectrapportage; art. 19d Natuurbeschermingswet 1998; art. 19f Natuurbeschermingswet 1998
- Vindplaatsen
JOM 2010/309
JOM 2010/324
JM 2010/61 met annotatie van Poortinga
OGR-Updates.nl 10-80
Uitspraak 17‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 4 juli 2008, nummer 2008-000196, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Oldebroek (hierna: de raad) bij besluit van 18 december 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Windturbinepark".
200806507/1/R1.
Datum uitspraak: 17 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], beiden wonend te Hattem,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Hattem,
3. [appellant sub 3], wonend te Zalk, gemeente Kampen
4. [appellant sub 4], wonend te Hattem, en anderen,
5. [appellant sub 5], wonend te Hattem, en anderen,
6. de stichting Stichting Ever Green, gevestigd te Wapenveld, gemeente Heerde,
7. de vereniging Vereniging Landschap en Milieu Hattem, gevestigd te Hattem,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2008, nummer 2008-000196, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Oldebroek (hierna: de raad) bij besluit van 18 december 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Windturbinepark".
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2008, [appellant sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2008, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2008, [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2008, [appellant sub 5] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2008, de stichting Stichting Ever Green (hierna: de stichting) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2008, en de vereniging Vereniging Landschap en Milieu Hattem (hierna: de vereniging) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2008, beroep ingesteld.
[appellanten sub 1] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 18 september 2008. [appellant sub 3] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 20 september 2008. [appellant sub 4] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 16 september 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft in de samenhangende zaak no. 200808402/1/R2 een deskundigenbericht uitgebracht. Dit deskundigenbericht maakt onderdeel uit van de op de onderhavige zaak betrekking hebbende stukken.
[appellanten sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen, de vereniging, de raad en Biomassa van Werven Energie B.V. hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak no. 200808402/1/R2 ter zitting behandeld op 4 januari 2010, waar [appellanten sub 1], bijgestaan door mr. J. Veltman, advocaat te Groningen, en ir. S. Nijhuis, [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 2], de vereniging, vertegenwoordigd door [secretaris] en [voorzitter], stichting Ever Green, vertegenwoordigd door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Zutphen, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.G.A.L. Evers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door S. Keijzer, M. Tijssen, W.J. Korte en mr. ing. A.P.J. Timmermans en Biomassa van Werven Energie B.V., vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door [gemachtigden].
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog nadere stukken in het geding gebracht.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
2. Overwegingen
Het plan
2.1. Het plan maakt de oprichting mogelijk van vier windturbines in lijnopstelling langs de N50 nabij het verkeersknooppunt Hattemerbroek. De windturbines hebben een ashoogte van 105 meter, een rotordiameter van ongeveer 90 meter en een top-rotorhoogte van ongeveer 150 meter.
Ontvankelijkheid
2.2. Ingevolge artikel 54, tweede lid, onder d, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) kan uitsluitend een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit inzake goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
2.2.1. De raad en het college stellen zich op het standpunt dat de stichting en de vereniging niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij het bestreden besluit omdat, kort samengevat, het plangebied geen deel uitmaakt van hun werkgebied.
De raad stelt zich voorts op het standpunt dat [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] en anderen evenmin als belanghebbenden bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt nu zij allen wonen buiten de milieu-invloedsfeer van het plan van ongeveer 420 meter rondom het plangebied.
2.2.2. De stichting stelt zich volgens haar statuten ten doel het behoud van de karakteristieke dorps- en landschappelijke waarden van Wapenveld en omstreken, de flora en fauna op en rond het Ennerveld in het bijzonder. De feitelijke werkzaamheden van de stichting bestaan uit het voeren van overleg met de Gelderse Milieufederatie over de inrichting van het Heerdese deel van het Centraal Veluws Natuurgebied en deelname aan klankbordgroepen met betrekking tot diverse ruimtelijke ontwikkelingen in Heerde.
De Afdeling stelt vast dat het plangebied geen deel uitmaakt van Wapenveld of diens omstreken en evenmin is gelegen op of rond het Ennerveld. Gelet hierop kan de stichting niet worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, zodat zij aan artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de WRO geen recht tot het instellen van beroep kan ontlenen.
Het beroep van de stichting is niet-ontvankelijk.
2.2.2.1. De vereniging heeft blijkens haar statuten als doel het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het fysieke milieu, met het oog op een goede kwaliteit van het milieu als voorwaarde voor de gezondheid en het welbevinden van de mens, ook van de toekomstige generaties, alsmede met het oog op de zorg voor ecosystemen, natuur en landschap ten behoeve van de mens maar ook uit respect voor het milieu als een waarde in zichzelf. Het werkgebied betreft Noord-Oost Veluwe, in het bijzonder de gemeente Hattem, aldus de statuten. Blijkens het jaarverslag 2007 en de folder van de vereniging, stelt de vereniging educatieve natuurprojecten op met scholen, fungeert zij als gesprekspartner van de gemeente omtrent ruimtelijke ontwikkelingen, stuurt zij actief aan op herstel en behoud van landschapselementen en geeft zij voorlichting over diverse uiteenlopende onderwerpen aangaande het milieu.
Het plangebied ligt direct langs de gemeentegrens van Hattem, waardoor de ruimtelijke uitstraling van het plan zich in ieder geval over een deel van de gemeente Hattem zal uitstrekken. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de vereniging door het bestreden besluit rechtstreeks wordt getroffen in een belang dat zij gezien de statutaire doelstelling en de feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigt, zodat de vereniging als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt.
2.2.2.2. [appellanten sub 1] en [appellant sub 3] wonen binnen een straal van 1500 meter van het plangebied en hebben zicht op de windturbines. Gezien de ruimtelijke uitstraling van de windturbines, door de hoogte daarvan en de plaatsing in het vlakke en open landschap, is de Afdeling van oordeel dat hun belang, ondanks de betrekkelijk grote afstand van hun woningen tot de windturbines, rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken, zodat zij als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt. Het vorenstaande geldt evenzeer voor [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 5] en anderen, voor zover wonend binnen een straal van 1500 meter van het plangebied.
Ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 5] en anderen, voor zover deze zijn ingesteld door personen die woonachtig zijn buiten een straal van 1500 meter van het plangebied, overweegt de Afdeling dat zij naar het oordeel van de Afdeling in dit geval op een te grote afstand wonen van het plangebied om te kunnen spreken van een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat, ondanks deze afstand, een eigen, persoonlijk belang van hen rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. Gelet hierop kunnen zij niet als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt, zodat zij aan artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de WRO geen recht tot het instellen van beroep kunnen ontlenen. De beroepen van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 5] en anderen zijn derhalve niet-ontvankelijk, voor zover deze zijn ingesteld door personen die woonachtig zijn buiten een straal van 1500 meter van het plangebied.
[appellant sub 4] en anderen wonen op een afstand variërend van 1800 meter tot 3000 meter van het plangebied. Deze afstanden zijn naar het oordeel van de Afdeling in dit geval te groot om te kunnen spreken van een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat, ondanks deze afstand, een eigen, persoonlijk belang van hen rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. Gelet hierop kunnen [appellant sub 4] en anderen niet worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zodat zij aan artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de WRO geen recht tot het instellen van beroep kunnen ontlenen.
Het beroep van [appellant sub 4] en anderen is niet-ontvankelijk.
Toetsingskader
2.3. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Formele bezwaren
2.4. [appellant sub 2] en anderen, voor zover ontvankelijk, betogen dat zij persoonlijk in kennis hadden moeten worden gesteld van de terinzagelegging van het ontwerpplan en het vastgestelde bestemmingsplan, aangezien het huis- aan huisblad waarin de bekendmakingen van de gemeente Oldebroek worden gepubliceerd niet in de gemeente Hattem wordt bezorgd. Verder hadden volgens hen alle omwonenden in een straal van 3 kilometer rond het plangebied persoonlijk in kennis moeten worden gesteld van de terinzagelegging van het ontwerpplan en het vastgestelde bestemmingsplan.
2.4.1. De Afdeling overweegt dat is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging. In de WRO, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden in een straal van 3 kilometer rond het plangebied persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerpbestemmingsplan dan wel een vastgesteld bestemmingsplan. Voor het overige is niet gebleken dat [appellant sub 2] en anderen in hun belangen zijn geschaad nu zij in staat zijn geweest tijdig zienswijzen en bedenkingen in te dienen en beroep in te stellen. Gelet hierop faalt het betoog.
2.5. [appellant sub 2] en anderen, voor zover ontvankelijk, betogen voorts dat het Nationaal Landschap IJsseldelta had moeten worden betrokken bij het overleg als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro).
2.5.1. Het college heeft ingestemd met het standpunt van de raad dat het plangebied geen deel uitmaakt van het Nationaal Landschap IJsseldelta en dat daarom geen aanleiding bestond het Nationaal Landschap IJsseldelta in het artikel 10 Bro overleg te betrekken.
2.5.2. Ingevolge artikel 10 van het Bro, voor zover thans van belang, pleegt het college van burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan waar nodig overleg met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening alsmede met die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Blijkens de bij het Bro behorende Nota van Toelichting dient over het algemeen het overleg beperkt te blijven tot die instanties waarmee overleg naar het oordeel van de gemeente ook werkelijk noodzakelijk is.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college in redelijkheid kunnen instemmen met het standpunt van de raad dat het in dit geval niet noodzakelijk was het Nationaal Landschap IJsseldelta te betrekken bij het overleg als bedoeld in artikel 10 van het Bro.
2.6. [appellant sub 2] en anderen, voor zover ontvankelijk, stellen verder dat het college in strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb niet op al hun bedenkingen is ingegaan.
2.6.1. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat kan worden ingestemd met de weerlegging van de zienswijzen door de raad. Vervolgens heeft het college de ingediende bedenkingen samengevat weergegeven en daarop een reactie gegeven. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat het college de bedenkingen samengevat weergeeft. Dat daarbij niet op ieder argument ter ondersteuning van bedenkingen afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
Milieueffectrapportage
2.7. Appellanten betogen dat een milieueffectrapport (hierna: MER) had moeten worden gemaakt vanwege de samenhang van het onderhavige plan met het beoogde windturbinepark in de gemeente Kampen.
2.7.1. Het college heeft ingestemd met het standpunt van de raad dat uit de door Bureau Ecofys uitgevoerde mer-beoordeling volgt dat geen aanleiding bestaat tot het maken van een MER. Verder stelt het college zich op het standpunt dat het voorziene windturbinepark in Kampen niet bij die beoordeling behoefde te worden betrokken nu de gemeenteraad van Kampen heeft besloten het daartoe opgestelde bestemmingsplan niet vast te stellen.
2.7.2. Met ingang van 28 september 2006 wordt in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (hierna: het Besluit) onderscheid gemaakt tussen een milieu-effectrapportage (hierna: m.e.r.) voor plannen en een m.e.r. voor besluiten.
Ingevolge artikel 7.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 2, derde lid, van het Besluit moet een m.e.r. voor plannen worden uitgevoerd voor de categorieën van plannen die zijn omschreven in kolom 3 van onderdeel C onderscheidenlijk onderdeel D van de bijlage bij het Besluit, voor zover die plannen een kader vormen voor een besluit als omschreven in artikel 2, vierde lid, van het Besluit (kolom 4) en voor zover die plannen niet zijn aangewezen als categorieën van besluiten als bedoeld in dat lid.
Ingevolge artikel 7.26c, eerste lid, van de Wet milieubeheer stelt het bevoegd gezag een plan niet vast dan nadat het toepassing heeft gegeven aan paragraaf 7.4a van de Wet milieubeheer, die ziet op de voorbereiding van een plan-MER.
2.7.3. In categorie 22.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit is als activiteit aangewezen de oprichting, wijziging of uitbreiding van een of meer met elkaar samenhangende installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een gezamenlijk vermogen van 15 megawatt (elektrisch) of meer, of 10 molens of meer.
2.7.4. In het 'Advies m.e.r. beoordelingsplicht windpark Hattemerbroek' van januari 2004, opgesteld door Bureau Ecofys (hierna: het advies) is uitgegaan van 7, mogelijk 8 windturbines met elk een turbinevermogen van 2 à 3 MW. Aangezien hiermee de in categorie 22.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit neergelegde drempel van 15 megawatt (hierna: MW) wordt overschreden, bestaat een beoordelingsplicht tot het maken van een MER, aldus het advies. In het advies wordt, voor zover thans van belang, geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn met betrekking tot cumulatieve aspecten van het beoogde windpark met andere activiteiten en initiatieven die aanleiding geven tot het opstellen van een MER.
2.7.5. In het deskundigenbericht staat dat er naar wordt gestreefd in de eindsituatie twaalf windturbines nabij het knooppunt Hattemerbroek op te richten. Daarvan zijn negen windturbines voorzien langs de westkant van de N50 ten noordwesten van het knooppunt Hattemerbroek, waarbij vijf windturbines op het grondgebied van de gemeente Kampen zijn voorzien en vier windturbines op het grondgebied van de gemeente Oldebroek. In aansluiting daarop zijn drie windturbines voorzien langs de A28 in Hattem. De onderlinge afstand tussen de windturbines bedraagt ongeveer 400 meter, aldus het deskundigenbericht. Uit bijlage 1 bij het deskundigenbericht blijkt dat de twaalf windturbines in een aaneengesloten lijn langs de N50 en de A28 zijn voorzien.
2.7.6. De raad van de gemeente Hattem heeft in zijn vergadering van 8 december 2008 besloten het bestemmingsplan, dat de oprichting van drie windturbines op het grondgebied van de gemeente Hattem mogelijk maakt, niet vast te stellen. De raad van de gemeente Kampen heeft in zijn vergadering van 26 maart 2009 besloten het bestemmingsplan, dat de oprichting van vijf windturbines op het grondgebied van de gemeente Kampen mogelijk maakt, niet vast te stellen.
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van het college toegelicht dat de provincies Gelderland en Overijssel gezamenlijk streven naar de oprichting van twaalf windturbines nabij het knooppunt Hattemerbroek en dat het college van provinciale staten van Gelderland voornemens is een provinciaal inpassingsplan op te stellen teneinde de oprichting van drie windturbines op het grondgebied van de gemeente Hattem alsnog planologisch mogelijk te maken.
2.7.7. Gezien het deskundigenbericht en het verhandelde ter zitting is de Afdeling van oordeel dat de oprichting van twaalf windturbines zoals door de provincies Gelderland en Overijssel werd en nog steeds wordt beoogd, dient te worden aangemerkt als één activiteit in de zin van het Besluit. De omstandigheid dat de gemeenteraad van Hattem en Kampen de bestemmingsplannen die voorzien in de oprichting van drie, respectievelijk vijf windturbines op hun grondgebied niet hebben vastgesteld, kan daar niet aan afdoen, gezien de ter zitting gegeven toelichting van de zijde van het college zoals onder 2.7.6. weergegeven.
Uit het vorenstaande volgt dat de activiteit de in categorie 22.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit neergelegde drempel overschrijdt.
Het thans voorliggende bestemmingsplan vormt een kader voor eventueel te verlenen milieuvergunningen, zodat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan een plan-MER had moeten worden gemaakt met betrekking tot de activiteit als geheel.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van heden in zaak no.200808402/1/R2overweegt de Afdeling voorts nog dat, indien zou blijken dat voor de verlening van een vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) voor het oprichten van zeven windturbines bij het verkeersknooppunt Hattemerbroek een passende beoordeling nodig is als bedoeld in artikel 19f van de Nbw 1998, deze op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer dient te worden opgenomen in een plan-MER.
2.8. De conclusie is dat hetgeen appellanten hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 7.26c, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met deze bepaling, in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. De beroepen zijn, voor zover ontvankelijk, gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling voorts aanleiding om goedkeuring te onthouden aan het plan.
De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
Proceskostenveroordeling
2.9. Het college dient ten aanzien van [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en anderen, voor zover ontvankelijk, [appellant sub 5] en anderen, voor zover ontvankelijk en de vereniging op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 3] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van [appellant sub 4] en anderen en de stichting Stichting Ever Green bestaat geen aanleiding tot vergoeding van proceskosten.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. a. verklaart de beroepen van [appellant sub 4] en anderen en de stichting Stichting Ever Green niet-ontvankelijk;
b. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 5] en anderen niet-ontvankelijk, voor zover de beroepen zijn ingesteld door personen die woonachtig zijn buiten een straal van 1500 meter van het plangebied;
II. verklaart de beroepen van [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en anderen, voor zover ontvankelijk, [appellant sub 3], [appellant sub 5] en anderen, voor zover ontvankelijk, en de vereniging Vereniging Landschap en Milieu Hattem gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 4 juli 2008, kenmerk 2008-000196;
IV. onthoudt goedkeuring aan het bestemmingsplan "Buitengebied Windturbinepark";
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het onder III. genoemde besluit van 4 juli 2008;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1294,15 (zegge: twaalfhonderdvierennegentig euro en vijftien cent) voor [appellanten sub 1], waarvan € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, tot een bedrag van € 41,25 (zegge: eenenveertig euro en vijfentwintig cent) voor [appellant sub 2] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, tot een bedrag van € 41,25 (zegge: eenenveertig euro en vijfentwintig cent) voor [appellant sub 5] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen en tot een bedrag van € 41,25 (zegge: eenenveertig euro en vijfentwintig cent) voor de vereniging Vereniging Landschap en Milieu Hattem;
VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellanten sub 1], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellant sub 2] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellant sub 3], ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellant sub 5], en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen en ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) voor de vereniging Vereniging Landschap en Milieu Hattem.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010
472.