ABRvS, 03-03-2010, nr. 200905785/1/H2
ECLI:NL:RVS:2010:BL6224
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
03-03-2010
- Zaaknummer
200905785/1/H2
- LJN
BL6224
- Roepnaam
planschade moskeeën Utrechtse Heuvelrug
- Vakgebied(en)
Bouwrecht (V)
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BL6224, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 03‑03‑2010; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 49 Wet op de Ruimtelijke Ordening
- Vindplaatsen
BR 2010/79 met annotatie van J.W. van Zundert
JOM 2010/500
JOM 2010/415
OGR-Updates.nl 10-69
Uitspraak 03‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 14 september 2006 heeft de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug (hierna: de gemeenteraad) [wederpartij] een planschadevergoeding van € 14.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2005 tot de dag van uitbetaling, toegekend.
200905785/1/H2.
Datum uitspraak: 3 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 16 juni 2009 in zaak nr. 08/584 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2006 heeft de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug (hierna: de gemeenteraad) [wederpartij] een planschadevergoeding van € 14.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2005 tot de dag van uitbetaling, toegekend.
Bij besluit van 20 december 2007 heeft de gemeenteraad het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en [wederpartij] een aanvullende planschadevergoeding van € 7.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2005 tot de dag van uitbetaling, toegekend.
Bij uitspraak van 16 juni 2009, verzonden op 26 juni 2009, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 december 2007 vernietigd en bepaald dat het schadebedrag € 40.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2005 tot de dag van uitbetaling, bedraagt en deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de gemeenteraad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 augustus 2009.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2010, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door G. Bruggeman, werkzaam bij de gemeente, en drs. P.J.A.M. van Bragt, werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ), en [wederpartij], bijgestaan door mr. S. Essakkili, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en A.B. Hoppener, werkzaam bij Verhagen Advies, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals die wet tot 1 september 2005 luidde, kent de gemeenteraad een belanghebbende op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.
2.2. [wederpartij] en zijn echtgenote hebben in oktober 1999 de onroerende zaak, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Driebergen-Rijsenburg, sectie […], nr. […], gekocht. Aan het verzoek om planschadevergoeding heeft [wederpartij] ten grondslag gelegd dat het bestemmingsplan 'Akkerweg 1 en 3' van 30 januari 2003 (hierna: het bestemmingsplan) het oprichten van twee moskeeën op een nabijgelegen terrein mogelijk heeft gemaakt en dat dit tot waardevermindering van de onroerende zaak heeft geleid.
2.3. Vaststaat dat [wederpartij] door het bestemmingsplan in een planologisch nadeliger situatie is komen te verkeren en hij daardoor schade heeft geleden die redelijkerwijs niet te zijnen laste behoort te blijven. In geschil is de hoogte van de planschadevergoeding.
2.4. Aan het besluit van 14 september 2006 is een advies van de SAOZ van maart 2006 ten grondslag gelegd. Volgens de SAOZ heeft de planologische maatregel ertoe geleid dat de waarde van de onroerende zaak op de datum van inwerkingtreding van de maatregel van € 1.100.000,00 naar € 1.065.000,00 is gedaald. Voorts is vermeld dat de permanente vestiging van twee moskeeën ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak weliswaar voorzienbaar was, maar niet in de orde van grootte als door het bestemmingsplan mogelijk gemaakt en gelet daarop slechts veertig procent van de ontwikkeling voor [wederpartij] voorzienbaar was.
In bezwaar heeft [wederpartij] een deskundigenrapport van Verhagen Advies van januari 2007 overgelegd. Volgens dat rapport heeft de planologische maatregel ertoe geleid dat de waarde van de onroerende zaak op de datum van inwerkingtreding van de maatregel van € 1.300.000,00 naar € 1.235.000,00 is gedaald.
Bij brief van 30 mei 2007 heeft de SAOZ gereageerd op het rapport van Verhagen Advies.
In beroep heeft de rechtbank partijen verzocht hun standpunt met betrekking tot de hoogte van de door de SAOZ berekende waardevermindering van de onroerende zaak te onderbouwen. De gemeenteraad heeft daarop een nader advies van de SAOZ van januari 2009 overgelegd. [wederpartij] heeft een reactie van Verhagen Advies van 28 januari 2009 overgelegd.
2.5. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen bij hun taxaties van dezelfde uitgangspunten zijn uitgegaan en dat het verschil in waardevermindering met name door het verschil in taxatie van de bij de woning behorende grond is veroorzaakt. Vervolgens heeft zij overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat één van beide taxaties op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of zodanige gebreken vertoont dat deze niet kan worden gevolgd. Omdat bij taxaties onvermijdelijk bepaalde marges in acht dienen te worden genomen, is de rechtbank van oordeel, gezien het aanzienlijke verschil tussen de door partijen getaxeerde waardevermindering (€ 35.000,00 tegenover € 65.000,00), dat aanleiding bestaat om de waardevermindering te middelen.
Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat partijen van mening verschillen over de vraag welk percentage van de vastgestelde waardevermindering in verband met de gedeeltelijke voorzienbaarheid van de planologische ontwikkeling voor rekening van [wederpartij] blijft. In dit verband heeft zij overwogen dat veertig procent niet redelijk is te achten en twintig procent meer in overeenstemming met de redelijkheid is te achten, gezien de omvang van de gerealiseerde moskeeën, in verhouding tot de omvang van de gebouwen die voorafgaand aan het bestemmingsplan tijdelijk op het desbetreffende terrein waren geplaatst.
2.6. De gemeenteraad betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank, door het verschil tussen de door partijen getaxeerde waardevermindering te middelen, heeft miskend dat, voor zover thans van belang, uit de jurisprudentie van de Afdeling valt af te leiden dat de gemeenteraad op het advies van de SAOZ mag afgaan, indien dat - zoals de rechtbank in dit geval heeft vastgesteld - geen gebreken vertoont. Daartoe verwijst hij onder meer naar de uitspraak van 17 september 2008 in zaak nr. 200708686/1 (www.raadvanstate.nl).
2.6.1. Volgens die uitspraak mag een gemeenteraad bij zijn besluit op een verzoek om planschadevergoeding, indien uit het advies van een door hem benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt, welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht.
2.6.2. Niet in geschil is dat het advies van de SAOZ op de hiervoor bedoelde wijze inzicht biedt in de feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat het bestemmingsplan voor [wederpartij] tot een planologisch nadeel van € 35.000,00 heeft geleid. Dat in het deskundigenrapport van Verhagen Advies kritische kanttekeningen bij de conclusie van de SAOZ zijn geplaatst, brengt niet met zich dat de gemeenteraad daarvan bij de besluitvorming niet heeft mogen uitgaan, aangezien die kanttekeningen geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van die conclusie vormen. Dat betekent dat de rechtbank ten onrechte aanleiding heeft gezien om het verschil tussen de door partijen getaxeerde waardevermindering te middelen.
Het betoog slaagt.
2.7. De gemeenteraad betoogt voorts dat de rechtbank, in verband met de door haar vastgestelde gedeeltelijke voorzienbaarheid van de planologische ontwikkeling, ten onrechte heeft overwogen dat hij niet in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat veertig procent van de waardevermindering van de onroerende zaak voor rekening van [wederpartij] dient te blijven. Daartoe voert de gemeenteraad aan dat, nu [wederpartij] dat percentage in beroep niet heeft betwist, de rechtbank buiten het geschil is getreden. Voorts voert de gemeenteraad aan dat de door de rechtbank gemaakte vergelijking tussen de gerealiseerde moskeeën en de tijdelijke voorzieningen, die voorafgaand aan het bestemmingsplan op het desbetreffende terrein waren geplaatst, op onjuiste uitgangspunten berust.
2.7.1. Uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg valt af te leiden dat [wederpartij] bij die gelegenheid heeft betwist dat veertig procent van de waardevermindering voor zijn rekening dient te blijven. Dat brengt met zich dat de rechtbank, door een oordeel over dat percentage te geven, niet buiten het geschil is getreden.
Het eerste onderdeel van het betoog faalt.
2.7.2. In het advies van de SAOZ van maart 2006 is uiteengezet dat de planologische ontwikkeling voor veertig procent voorzienbaar was en de waardevermindering voor dat deel voor rekening van [wederpartij] dient te worden gelaten. Het deskundigenrapport van Verhagen Advies van januari 2007 laat zich niet uit over het percentage van de voorzienbaarheid, doch vermeldt slechts dat de ontwikkeling niet voorzienbaar was. Ter zitting van de rechtbank heeft [wederpartij] het door de SAOZ vermelde percentage van veertig weliswaar betwist, doch in dit verband, zonder nadere toelichting, slechts gesteld dat dit percentage uit de lucht is gegrepen.
Door onder deze omstandigheden te overwegen dat een percentage van twintig meer in overeenstemming met de redelijkheid is te achten, gezien de omvang van de gerealiseerde moskeeën, in verhouding tot de omvang van de gebouwen die voorafgaand aan het bestemmingsplan tijdelijk op het desbetreffende terrein waren geplaatst, heeft de rechtbank ten onrechte haar eigen oordeel in de plaats gesteld van dat van de door de gemeenteraad benoemde deskundige en in zoverre het onder 2.6.1 weergegeven toetsingskader miskend. Nu [wederpartij] niet is opgekomen tegen de overweging van de rechtbank dat er geen reden bestaat om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies van de SAOZ van maart 2006 of te oordelen dat dit advies zodanige gebreken bevat dat de besluitvorming daarop niet mocht worden gebaseerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat de gemeenteraad, onder verwijzing naar dat advies, niet in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat veertig procent van de geleden schade voor rekening van [wederpartij] blijft.
Het tweede onderdeel van het betoog slaagt.
2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.9. Aangezien de in beroep voorgedragen beroepsgronden, gelet op het voorgaande, niet tot een ander oordeel leiden, zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het besluit van de gemeenteraad van 20 december 2007 alsnog ongegrond verklaren.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 16 juni 2009 in zaak nr. 08/584;
III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2010
452.