ABRvS, 20-08-2008, nr. 200708387/1
ECLI:NL:RVS:2008:BE8853
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
20-08-2008
- Zaaknummer
200708387/1
- LJN
BE8853
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Decentralisatie
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2008:BE8853, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20‑08‑2008; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Gst. 2008/143 met annotatie van S.A.J. Munneke
JB 2008/217
JOM 2008/697
JOM 2008/732
Uitspraak 20‑08‑2008
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 28 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede (hierna: het college) het pand van [appellant], gelegen aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het pand), aangewezen als beschermd gemeentelijk monument.
200708387/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaat],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/789 van de rechtbank Almelo van 26 oktober 2007 in het geding tussen:
de vereniging Vereniging van Eigenaren Marthalaan [nrs.] (lees: [appellant])
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede (hierna: het college) het pand van [appellant], gelegen aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het pand), aangewezen als beschermd gemeentelijk monument.
Bij besluit van 16 mei 2006 heeft het college, voor zover thans van belang, het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 oktober 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 mei 2006 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door ir. E.C. van Steijn, en het college, vertegenwoordigd door drs. K.S. van Osch, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 121 van de Gemeentewet, voor zover thans van belang, blijft de bevoegdheid tot het maken van gemeentelijke verordeningen ten aanzien van het onderwerp waarin door wetten is voorzien, gehandhaafd, voor zover de verordening met die wetten niet in strijd is.
Ingevolge artikel 122, voor zover thans van belang, zijn de bepalingen van gemeentelijke verordeningen in wier onderwerp door een wet wordt voorzien, van rechtswege vervallen.
Ingevolge artikel 149 maakt de raad van de gemeente de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Monumentenverordening Enschede 2003 (hierna: de Monumentenverordening), wordt onder monument verstaan een zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.
Ingevolge dit artikel, aanhef en onder c, wordt onder beschermd gemeentelijk monument verstaan een onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen.
Ingevolge dit artikel, aanhef en onder e, wordt onder beschermd rijksmonument verstaan een onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan het college, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een onroerend monument aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, vraagt het college, voordat het over de aanvraag een besluit neemt, advies aan de geïntegreerde welstand-monumentencommissie.
Ingevolge het zesde lid, wordt bij de beoordeling van de monumentwaardigheid het algemeen belang, zoals gedefinieerd in artikel 1, onder a, getoetst aan de hand van de selectiecriteria die door het college wordt vastgesteld. Op een monument dienen één of meer van deze waarden van toepassing te zijn.
2.2. Op 1 september 2003 is door het college aan de raad van de gemeente Enschede een lijst aangeboden met panden, waaronder dat van [appellant], die op basis van de Nota Monumentenbeleid en de Monumentenverordening voor aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument in aanmerking komen. Op de lijst is per pand aangegeven op grond van welke kenmerken het desbetreffende pand voor aanwijzing in aanmerking komt (hierna: de redengevende omschrijving). Bij de totstandkoming van de lijst zijn de welstandscommissie Het Oversticht (hierna: de welstandscommissie) en de monumentencommissie betrokken. Bij besluit van 28 september 2004, gehandhaafd bij besluit van 16 mei 2006, heeft het college het pand aangewezen als beschermd gemeentelijk monument.
2.3. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd omdat het college ten onrechte geen aanleiding heeft gezien te onderzoeken of de redengevende omschrijving, die ten grondslag ligt aan de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument, naar in bezwaar is betoogd, niet overeenstemt met de feitelijke situatie ter plaatse. Het college had de redengevende omschrijving, naar het oordeel van de rechtbank, dan ook niet aan het in beroep bestreden besluit ten grondslag mogen leggen, zodat sprake is van een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Monumentenverordening niet in strijd is met hogere regelgeving. Volgens [appellant] blijkt uit de preambule van de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening dat slechts de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bevoegd is tot het aanwijzen van een monument en niet het college. De aanwijzing door het college van het pand als monument is volgens [appellant] dan ook in strijd met de Monumentenwet 1988. Verder is de aanwijzing in strijd met artikel 17 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000 (hierna: het Handvest) en is de Monumentenverordening in strijd met de artikelen 121 en 122 van de Gemeentewet.
2.4.1. Het betoog faalt. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, staat artikel 121 van de Gemeentewet niet aan het vaststellen van de Monumentenverordening in de weg, aangezien de Monumentenwet 1988 ziet op rijksmonumenten en de Monumentenverordening op gemeentelijke monumenten. Gelet hierop was de raad van de gemeente gezien artikel 149 van de Gemeentewet bevoegd de Monumentenverordening vast te stellen en is artikel 122 van de Gemeentewet in dit geval niet van toepassing.
Ingevolge artikel 51, eerste lid, van het Handvest, voor zover thans van belang, zijn de bepalingen van het Handvest gericht tot de instellingen en organen van de Unie met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en tot de lidstaten, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Nu het college in dit geval niet het recht van de Europese Unie ten uitvoer brengt en derhalve niet onder de werkingssfeer van het Handvest valt, kan reeds daarom een beroep op artikel 17 van het Handvest niet leiden tot het ermee beoogde doel.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 3 van de Monumentenverordening de wettelijke bevoegdheidsgrondslag bevat voor de aanwijzing van het pand als beschermd gemeentelijk monument.
2.5. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte aan door hem gestelde gebreken in de motivering van het besluit van 16 mei 2006 en in de wijze van totstandkoming van de redengevende omschrijving voorbij is gegaan kan niet leiden tot het ermee beoogde doel, aangezien de rechtbank het in beroep bestreden besluit reeds heeft vernietigd omdat het gezien de gebreken in de redengevende omschrijving onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2008
85-502.