ABRvS, 23-04-2008, nr. 200705547/1
ECLI:NL:RVS:2008:BD0353
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
23-04-2008
- Zaaknummer
200705547/1
- LJN
BD0353
- Roepnaam
Overbetuwe bouwvergunning
- Vakgebied(en)
Bouwrecht (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2008:BD0353, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23‑04‑2008; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
BR 2008/121 met annotatie van E. de Jong
ABkort 2008/194
Uitspraak 23‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 8 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe (hierna: het college) aan [appellanten] een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een erfafscheiding dan wel afrastering op het perceel [locatie] te [plaats].
200705547/1.
Datum uitspraak: 23 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/4344 van de rechtbank Arnhem van 2 juli 2007 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe (hierna: het college) aan [appellanten] een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een erfafscheiding dan wel afrastering op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 11 juli 2006 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juli 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2007, hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 februari 2008, waar [appellanten], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door D.H.H.J. van Hal, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 43, eerste lid en onder c, van de Woningwet, voor zover thans van belang, is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningsplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb) wordt onder erf verstaan: het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder e, van het Bblb wordt, voor zover thans van belang, als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet, aangemerkt het bouwen van een erf- of perceelafscheiding, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1˚. niet hoger dan 1 m, of
2˚. niet hoger dan 2 m en gebouwd:
a) op een erf of een perceel waarop reeds een gebouw staat, b) meer dan 1 m achter de voorgevelrooilijn, en
c) meer dan 1 m van de weg of het openbaar groen.
2.2. [appellanten] hebben een aanvraag om een bouwvergunning ingediend voor een reeds gerealiseerde erfafscheiding, bestaand uit palen met grofmazig gaas met een hoogte van 1.80 meter, op het perceel [locatie] te [plaats]. Het college heeft de vergunning met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend.
2.3. De gronden van [appellanten] hebben de vorm van een L. Op het lange gedeelte van de L is de woning van [appellanten] gelegen en dit deel van de gronden heeft een woonbestemming. Het korte gedeelte van de L is gelegen achter het perceel van de buren aan de [locatie A]. Deze gronden, die worden gebruikt als moestuin, hebben de bestemming agrarisch gebied. De erfafscheiding is gelegen tussen deze moestuin en het perceel aan de [locatie A].
2.4. [appellanten] betogen dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan artikel 2, aanhef en onder e, van het Bblb en derhalve heeft miskend dat de erfafscheiding een vergunningvrij bouwwerk is.
2.4.1. Niet is in geschil dat wordt voldaan aan de onder 2˚, sub b en c gestelde kenmerken van artikel 2, aanhef en onder e, van het Bblb. De erfafscheiding kan echter pas worden aangemerkt als een vergunningsvrij bouwwerk, indien ook wordt voldaan aan het onder 2º, sub a, gestelde kenmerk.
2.4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 oktober 2005 in zaak nr.200410184/1) moet, in aanmerking genomen de totstandkominggeschiedenis van dit artikel van het Bblb het onder 2º, sub a, gestelde kenmerk aldus worden uitgelegd dat een functionele relatie bestaat tussen de erf- of perceelafscheiding en het op dat perceel staande gebouw. De rechtbank heeft terecht overwogen dat tussen de erfafscheiding en de woning van [appellanten] een dergelijke functionele relatie niet bestaat. Doorslaggevend daarvoor is dat met de erfafscheiding een perceel wordt afgeschermd dat in planologisch opzicht geen deel uitmaakt van het bij de woning behorend erf. Hoewel het perceel waarop de erfafscheiding is gerealiseerd feitelijk is ingericht ten dienste van de woning, namelijk als moestuin, en in zoverre wordt voldaan aan de definitie van erf, wordt niet voldaan aan het eveneens daarin neergelegde vereiste dat de bestemming deze inrichting niet verbiedt. Volgens het bestemmingplan rust op dit perceel een agrarische bestemming, zodat de inrichting als moestuin op grond van het plan niet is toegestaan. De omstandigheid dat gebruik van het perceel als moestuin onder de beschermde werking van het overgangsrecht valt maakt dat niet anders, omdat de in het Bblb neergelegde uitzonderingen op de hoofdregel dat voor bouwen een bouwvergunning benodigd is beperkt moeten worden uitgelegd en het gebruiksovergangsrecht er niet toe strekt een bouwwerk in afwijking van het bestemmingsplan mogelijk te maken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de perceelafscheiding niet vergunningsvrij is. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Larsson-van Reijsen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2008
344.