ABRvS, 22-08-2007, nr. 200700800/1
ECLI:NL:RVS:2007:BB2146
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
22-08-2007
- Zaaknummer
200700800/1
- LJN
BB2146
- Vakgebied(en)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2007:BB2146, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22‑08‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Module Ruimtelijke ordening 2007/4161 met annotatie van F. Arents
JOM 2007/803
OGR-Updates.nl 1001446
Uitspraak 22‑08‑2007
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 15 maart 2005 heeft verweerder ingestemd met de conclusies van het verslag met betrekking tot het saneringsplan, het saneringsresultaat en de nazorg en monitoring van de bodemverontreiniging op de [locatie] te [plaats].
200700800/1.
Datum uitspraak: 22 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2005 heeft verweerder ingestemd met de conclusies van het verslag met betrekking tot het saneringsplan, het saneringsresultaat en de nazorg en monitoring van de bodemverontreiniging op de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 20 december 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 29 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 29 maart 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. C.C.B. Füss, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, ambtenaar van de gemeente en P. van den Assem, werkzaam bij de Dienst Centraal Milieu Beheer Rotterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant, omwonende, betoogt dat hij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar, nu de te late indiening van zijn bezwaarschrift is veroorzaakt door een aan verweerder te wijten foutieve vermelding van de termijn bij de publicatie in het huis-aan-huisblad.
2.1.1. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot één of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Artikel 3:42, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die niet tot één of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb, in verbinding met artikel 6:8, eerste lid, van deze wet bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en vangt deze aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.1.2. Het besluit van 15 maart 2005 is een op aanvraag genomen en tot de aanvrager gericht besluit, zodat het op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb dient te worden bekendgemaakt door toezending aan de aanvrager. Het besluit is op 15 maart 2005 aan de aanvrager van dit besluit verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op 27 april 2005 is geëindigd. Appellant heeft bij brief van 25 april 2005, welke brief blijkens de poststempel op 1 mei 2005 ter post is bezorgd, bezwaar gemaakt. Derhalve is het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn ingediend.
2.1.3. Daarnaast is het besluit onverplicht gepubliceerd in het huis-aan-huisblad "De Maaspost-Hoogvliet" van 23 maart 2005, waarbij is vermeld dat belanghebbenden tot 6 mei 2005 bezwaar konden maken. Deze publicatie is geen bekendmaking in de zin van artikel 3:42 van de Awb. De bewoordingen van de Awb stellen buiten twijfel dat de regeling inzake de algemene bekendmaking van besluiten, neergelegd in artikel 3:42, geen toepassing vindt in gevallen waarin artikel 3:41 rechtstreekse toezending aan belanghebbenden voorschrijft. Appellant heeft zijn bezwaarschrift voor 6 mei 2005 ingediend.
2.1.4. Voor de beantwoording van de vraag als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb of redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest, overweegt de Afdeling het volgende.
Indien een bestuursorgaan onjuiste rechtsmiddelenvoorlichting verschaft, heeft als uitgangspunt te gelden, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 5 februari 2003, no.200202173/1, dat een daardoor veroorzaakte termijnoverschrijding verschoonbaar is, behoudens een kennelijke misslag. Dit beginsel lijdt geen uitzondering indien, zoals in dit geval, het besluit onverplicht is gepubliceerd in een huis-aan-huisblad. Rechtzoekenden mogen hierbij afgaan op de door het bestuursorgaan verstrekte informatie.
Nu verweerder bij de onverplichte publicatie in het huis-aan-huisblad heeft vermeld dat belanghebbenden tot 6 mei 2005 bezwaar konden maken terwijl de bezwaartermijn op 27 april 2005 eindigde, is het niet aan appellant te wijten dat hij bij het indienen van zijn bezwaarschrift is uitgegaan van eerstgenoemde termijn. Niet gebleken is van omstandigheden die afwijking van deze regel in dit geval rechtvaardigen. Derhalve is de termijnoverschrijding verschoonbaar. Verweerder heeft het bezwaar van appellant dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
2.3. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 20 december 2006, kenmerk A.B.2005.2.03751/CLS;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Rotterdam aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Rotterdam aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. H.P.J.A.M. Hennekens en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Fransen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2007
407-517.