ABRvS, 08-08-2007, nr. 200700731/1
ECLI:NL:RVS:2007:BB1304
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
08-08-2007
- Zaaknummer
200700731/1
- LJN
BB1304
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Overheid en privaatrecht
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2007:BB1304, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 08‑08‑2007; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Gst. 2007, 150 met annotatie van J.M.H.F. Teunissen
Uitspraak 08‑08‑2007
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 12 juli 2005 heeft de raad van de gemeente Obdam (thans de raad van de gemeente Koggenland; hierna: de gemeenteraad) het verzoek van appellant om vergoeding van planschade afgewezen.
200700731/1.
Datum uitspraak: 8 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 06/1484 van de rechtbank Alkmaar van 4 december 2006 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Obdam, thans: de raad van de gemeente Koggenland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2005 heeft de raad van de gemeente Obdam (thans de raad van de gemeente Koggenland; hierna: de gemeenteraad) het verzoek van appellant om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 14 maart 2006 heeft de gemeenteraad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 december 2006, verzonden op 15 december 2006, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 25 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 20 maart 2007 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. R. van der Hooft, advocaat te Opmeer, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. drs. H.J.M. van Schie, advocaat te Schiphol-Rijk, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Appellant was ten tijde van het indienen van het verzoek om planschade eigenaar van [supermarkt], gevestigd aan de [locatie] te [plaats]. Hij heeft verzocht om vergoeding van planschade, beweerdelijk geleden door de vaststelling van het bestemmingsplan "Centrumlocatie". Hij stelt inkomens- en vermogensschade te hebben geleden ten gevolge van de ontwrichting van de bestaande detailhandelstructuur, die is veroorzaakt door de in het bestemmingsplan voorziene en gerealiseerde uitbreiding van de vloeroppervlakte aan detailhandel met 1950 m2, in het bijzonder ten behoeve van de functie supermarkt.
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van een planologische verslechtering als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan "Centrumlocatie" omdat geen sprake is van een dusdanige overschrijding van de uitbreidingsruimte voor detailhandel dat sprake is van een duurzame ontwrichting van de verzorgingsstructuur ter plaatse. Appellant stelt dat de rechtbank een te zware maatstaf heeft aangelegd en dat enige aantasting van de bestaande verzorgingsstructuur reeds voldoende is voor een positief antwoord op de vraag of sprake is van een planologische verslechtering en of dientengevolge schade is geleden die voor vergoeding op grond van artikel 49 van de WRO in aanmerking komt.
2.3.1. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een geobjectiveerde vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Een belanghebbende komt in een planologisch nadeliger situatie te verkeren, wanneer de bouw- en gebruiksmogelijkheden die op basis van het nieuwe planologische regime kunnen worden gerealiseerd, nadeliger gevolgen hebben dan de mogelijkheden die op basis van het voorheen geldende regime maximaal werden toegestaan. Bij de beoordeling of sprake is van een planologisch nadeliger situatie ten gevolge van een planologische wijziging, zijn slechts ruimtelijke gevolgen relevant.
Daargelaten de vraag of de door de hiervoor bedoelde planologische wijziging voorziene maximale omvang van verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van de detailhandel de aanwezige behoefte zodanig te boven gaat dat deze een duurzame, althans enige, ontwrichting van de verzorgingsstructuur ter plaatse tot gevolg heeft en of deze omstandigheid zou kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van een schade die op grond van artikel 49 van de WRO voor vergoeding in aanmerking komt, is de Afdeling van oordeel dat de door appellant verzochte vergoeding van inkomens- en vermogensschade een gevolg is van de toegenomen concurrentie veroorzaakt door de vestiging van een tweede supermarkt in de kern van Obdam. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 4 juli 2007 in zaak no.200609219/1kan toegenomen concurrentie onder omstandigheden weliswaar worden aangemerkt als een gevolg van een planologische mutatie, maar is dit geen ruimtelijk relevant gevolg daarvan. Nu de verzochte vergoeding van inkomens- en vermogensschade een gevolg is van de toegenomen concurrentie komt deze dan ook niet in aanmerking voor vergoeding op voet van artikel 49 van de WRO. Reeds hierom leidt het betoog van appellant niet tot het daarmee beoogde doel.
2.3.2. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht, zij het op andere gronden, geoordeeld dat de gemeenteraad de afwijzing van het verzoek om planschadevergoeding bij de beslissing op bezwaar terecht hebben gehandhaafd.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2007
164-496.