ABRvS, 08-11-2006, nr. 200508171/1
ECLI:NL:RVS:2006:AZ1730
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
08-11-2006
- Magistraten
Mrs. J.E.M. Polak, P.J.J. van Buuren, B.J. van Ettekoven
- Zaaknummer
200508171/1
- LJN
AZ1730
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2006:AZ1730, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 08‑11‑2006
Uitspraak 08‑11‑2006
Mrs. J.E.M. Polak, P.J.J. van Buuren, B.J. van Ettekoven
Partij(en)
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. GEMWT 05/929 van de rechtbank Rotterdam van 10 augustus 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne (hierna: het college) het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen het gebruik van de agrarische bedrijfswoning op het perceel [locatie] te [plaats] door [vergunninghouder] als burgerwoning, afgewezen.
Bij besluit van 31 januari 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 augustus 2005, verzonden op 11 augustus 2005, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brieven van 7 en 19 november 2005 heeft [vergunninghouder] een reactie ingediend.
Bij brief van 24 november 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2006, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door L.J. Hokken en M.L. de Bruijne, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is verschenen [vergunninghouder] in persoon, bijgestaan door ing. C. Wind.
De Afdeling heeft aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek te heropenen met het oog op het inwinnen van nadere schriftelijke inlichtingen als bedoeld in artikel 8:45 van deze wet.
Voorts heeft de enkelvoudige kamer van de Afdeling de zaak terugverwezen naar een meervoudige kamer.
Bij brief van 3 augustus 2006 heeft het college aan het verzoek om nadere inlichtingen te verstrekken voldaan. Deze brief met bijbehorende stukken is aan de andere partijen toegezonden.
Partijen hebben de Afdeling toestemming verleend om op grond van artikel 8:57 van de Awb nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge het geldende bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Rockanje, tweede herziening’ rust ter plaatse de bestemming ‘Agrarisch gebied met landschappelijke waarde’ met subbestemming ‘glastuinbouwbedrijf’.
2.2.
De Afdeling stelt voorop dat de bewoning van een agrarische bedrijfswoning door een burger in beginsel in strijd met een agrarische bestemming moet worden geacht. In dit geval is echter sprake van bewoning door de voormalig agrariër, die na beëindiging van zijn bedrijf de bijbehorende bedrijfswoning is blijven bewonen. Voorts zijn de bij het bedrijf behorende gronden niet verkocht en evenmin wordt door een ander gebruik gemaakt van de gronden en opstallen. Onder die omstandigheden kan aan de woning de hoedanigheid van een woning behorende bij een agrarisch bedrijf niet worden ontzegd en is de bewoning door de agrariër in ruste geen verboden gebruik van opstallen als bedoeld in artikel 29, juncto artikel 9 van de planvoorschriften.
2.3.
Nu het gebruik van de woning gelet op het vorenstaande niet in strijd met het bestemmingsplan is, was het college niet bevoegd om handhavend op te treden. De rechtbank heeft dan ook terecht, zij het op onjuiste gronden, het beroep tegen het besluit van 31 januari 2005 ongegrond verklaard. Hetgeen verder is aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking.
2.4.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd. Nu het hoger beroep ongegrond is, bestaat er geen aanleiding voor inwilliging van het ter zitting gedane verzoek om schadevergoeding.
2.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- II.
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak Voorzitter
w.g. Steinebach-de Wit ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2006