ABRvS, 19-07-2006, nr. 200508633/1
ECLI:NL:RVS:2006:AY4221
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
19-07-2006
- Zaaknummer
200508633/1
- LJN
AY4221
- Roepnaam
Planschade Enschede
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Overheid en privaatrecht
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2006:AY4221, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 19‑07‑2006; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Module Ruimtelijke ordening 2006/4362 met annotatie van T. ten Have
Uitspraak 19‑07‑2006
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 12 mei 2003 heeft appellant (hierna: de raad) een verzoek van [verzoeker] om vergoeding van planschade afgewezen.
200508633/1.
Datum uitspraak: 19 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Enschede,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 04/845 van de rechtbank
Almelo van 6 september 2005 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2003 heeft appellant (hierna: de raad) een verzoek van [verzoeker] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 5 juli 2004 heeft de raad het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar in overeenstemming met het door de Commissie Bezwaarschriften op 2 april 2004 ter zake uitgebrachte advies ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 september 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 8 november 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 december 2005 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2006, waar de raad, vertegenwoordigd door L.M. Kelly-Van Oort, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [verzoeker] in persoon, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die bepaling ten tijde van belang en voor zover thans van belang luidde, kent de raad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Op 18 oktober 1999 heeft de raad het bestemmingsplan "De Groote Plooy" vastgesteld. Het is op 7 maart 2000 door het college van gedeputeerde staten van Overijssel goedgekeurd en op 20 juni 2001 in rechte onaantastbaar geworden. Het heeft het oprichten mogelijk gemaakt van een gebouw ten behoeve van een bierbrouwerij op een locatie, gelegen tussen de rijksweg A35, de Boekelosestraat en het industrieterrein De Marssteden.
2.3. Niet in geschil is dat [verzoeker] ten gevolge van dit plan schade heeft geleden door waardevermindering van haar woning aan de [locatie] en dat die schade in beginsel voor vergoeding in aanmerking komt. Evenmin in geschil is dat die schade het door de Schadebeoordelingscommissie in haar advies van 19 juni 2002 vermelde bedrag van € 45.400,00 bedraagt.
2.4. Bij het besluit van 5 juli 2004 heeft de raad de afwijzing van het verzoek gehandhaafd, omdat vergoeding van de geleden schade met de in het kader van een met [verzoeker] in 1999 overeengekomen grondruil door de gemeente betaalde overwaarde naar zijn oordeel voldoende anderszins is verzekerd in de zin van voormelde bepaling.
2.5. Bij akte van ruiling van 20 april 1999 zijn partijen overeengekomen dat [verzoeker] aan de raad een gedeelte van haar gronden, gelegen aan de Boekeloseweg/Winterhaarweg, met een totale oppervlakte van circa 9.538 m2, in ruil zou afstaan en in eigendom zou overdragen voor een bedrag van ƒ 400.000,00 (€ 181.512,09) en de gemeente enkele gronden aan dezelfde weg van circa 1.023 m2 groot aan [verzoeker] in ruil zou afstaan en in eigendom overdragen voor ƒ20.000,00 (€ 9.075,60), zulks - aldus die akte - onder betaling door de gemeente aan [verzoeker] van een toegift van
ƒ 380.000,00 (€ 172.436,48).
2.6. De rechtbank heeft overwogen dat voor [verzoeker] onvoldoende kenbaar was dat de grondruilovereenkomst mede is gesloten met het oog op vergoeding van de planschade. Dat deze mede daarop zag, blijkt volgens de rechtbank uit die overeenkomst, noch uit de overige in dat verband opgestelde stukken of ter zake gevoerde onderhandelingen. Bovendien was het op 6 april 1999 voor de gronden van [verzoeker] geboden bedrag, gegeven de noodzaak om over de grond te beschikken, teneinde de vestiging van de bierbrouwerij mogelijk te maken volgens de rechtbank niet zo hoog, dat voor [verzoeker] duidelijk moest zijn dat daarin ook de totale planschade begrepen zou zijn.
2.7. De raad klaagt terecht dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de vergoeding van de geleden planschade voldoende anderszins is verzekerd in de zin van voormelde bepaling.
Zoals de Afdeling eerder (uitspraak van 3 augustus 2005 in zaak no.200409930/1) heeft overwogen, mag de raad bij beantwoording van de vraag of schade door aankoop, onteigening of anderszins voldoende is verzekerd in evenbedoelde zin rekening houden met alle relevante feiten en omstandigheden.
Voldoende voor dat oordeel is voorts dat de conclusie dat op andere wijze in vergoeding van de geleden planschade is voorzien, zodat voor vergoeding van die schade op de voet van artikel 49 van de WRO geen plaats is, op grond van objectieve gegevens gerechtvaardigd is.
2.7.1. In juni 1998 zijn onderhandelingen gestart tussen de gemeente en [verzoeker] over verwerving van enkele de laatste toebehorende gronden ten behoeve van de vestiging aldaar van een bierbrouwerij, zoals voorzien in het in procedure gebrachte bestemmingsplan De Groote Plooy.
[verzoeker] heeft in augustus 1998 in een zienswijze op het ontwerp-bestemmingsplan verklaard dat zij niet bereid is om haar gronden te verkopen en heeft verzocht om door de gemeente financieel schadeloos gesteld te worden voor de van de oprichting van de bebouwing ten behoeve van een bierbrouwerij te vrezen waardevermindering van haar perceel, aantasting van haar privacy en geluidoverlast.
Op 3 december 1998 heeft de gemeente een bod op een deel van haar gronden gedaan onder de aanduiding 'alleen voor planuitvoering nodig'. Van de zijde van [verzoeker] is niet weersproken dat daarbij is uitgegaan van een voor grond met de toekomstige bestemming industrie reële prijs.
Bij het bod is de waardevermindering van de overblijvende gronden betrokken en bepaald door aftrek van de waarde van de resterende gronden 'na aanleg' van de 'huidige waarde'. Mede op basis daarvan is een eindbedrag vastgesteld met de aanduiding 'totale schadevergoeding'.
Op 6 april 1999 heeft de gemeente, onder meer in verband met aanvullende eisen van [verzoeker], een nieuw bod gedaan, waarin tevens het door haar beoogde, in ruil te verwerven, perceel was opgenomen. In de daarbij behorende specificatie is nagenoeg dezelfde terminologie gehanteerd, als in het eerdere bod, zij het dat in het tweede bod ten aanzien van de waardevermindering van de overblijvende gronden tot uitdrukking is gebracht dat het de aftrek van de waarde 'na aanleg industrie/weg ontsluiting' van de 'huidige waarde totaal zonder BP' betreft. Voorts is daarin eveneens de aanduiding 'totale schadeloosstelling' opgenomen.
Vervolgens heeft de raad krachtens de overeenkomst van 20 april 1999 aan [verzoeker] ƒ 162.000,00 (€ 73.512,40) aan overwaarde betaald, welk bedrag de door haar geleden schade aanzienlijk overschrijdt. In de overeenkomst is voorts vermeld dat in het door de gemeente - naast de te ruilen gronden - aan [verzoeker] te betalen bedrag van ƒ 380.000,00 "alle vergoedingen en belastingen onder welke titel of hoe ook genaamd zijn begrepen".
2.7.2. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de raad zich niet op het standpunt mocht stellen dat vergoeding van de door de bepalingen van het bestemmingsplan veroorzaakte schade aldus voldoende anderszins was verzekerd, zodat voor vergoeding daarvan krachtens artikel 49 van de WRO geen plaats was.
2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaren.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 6 september 2005, reg.nr. 04/845;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. Th.G. Drupsteen, en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Zijlstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2006
240.