ABRvS, 15-03-2006, nr. 200506150/1
ECLI:NL:RVS:2006:AV5077
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
15-03-2006
- Zaaknummer
200506150/1
- LJN
AV5077
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2006:AV5077, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 15‑03‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 10.21 Wet milieubeheer; art. 5:25 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JAF 2006/19 met annotatie van Van der Meijden
JOM 2009/822
Uitspraak 15‑03‑2006
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 17 januari 2005 heeft verweerder zijn beslissing om op 10 december 2004 jegens appellant bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van appellant komen.
Partij(en)
200506150/1.
Datum uitspraak: 15 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2005 heeft verweerder zijn beslissing om op 10 december 2004 jegens appellant bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van appellant komen.
Bij besluit van 8 juni 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 13 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2005, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2006, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, ambtenaar van de gemeente, en S. Mahangi, werkzaam bij de dienst Stadstoezicht van de gemeente Rotterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 4.2.11, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: APV) is het voor de gebruiker van een perceel ten behoeve waarvan krachtens artikel 4.2.4, tweede lid, een inzamelvoorziening voor een bepaalde categorie afvalstoffen is aangewezen, verboden de desbetreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via die inzamelvoorziening.
Ingevolge artikel 4.2.18, eerste lid, van de APV wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze paragraaf ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de betreffende bepalingen in de APV.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien deze persoon aantoont dat door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen.
2.2.
De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een kartonnen doos met papierrestanten die is aangetroffen op de [locatie], ter hoogte van nummer […], te [plaats]. Volgens verweerder is deze kartonnen doos afkomstig van appellant en heeft hij die in strijd met de APV ter inzameling aangeboden.
2.3.
Appellant voert aan dat verweerder hem, ondanks zijn verzoek daartoe, de op de zaak betrekking hebbende stukken niet heeft toegezonden, waardoor hij van deze stukken geen kennis heeft kunnen nemen.
2.3.1.
Verweerder stelt dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken voor een ieder ter inzage hebben gelegen.
2.3.2.
Ingevolge artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht legt het bestuursorgaan het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel kunnen belanghebbenden van deze stukken tegen vergoeding van ten hoogste de kosten afschriften verkrijgen.
2.3.3.
Niet bestreden is dat de op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage hebben gelegen en dat appellant daarop is gewezen en derhalve daarvan kennis had kunnen nemen. Verweerder was er niet toe gehouden om de op de zaak betrekking hebbende stukken aan appellant toe te sturen.
2.4.
Appellant kan zich er niet mee verenigen dat hij pas bij besluit van 17 januari 2005 in kennis is gesteld van de vermeende overtreding, terwijl deze op 10 december 2004 is geconstateerd. Bovendien was, aldus appellant, geen sprake van vereiste spoed om direct tot toepassing van bestuursdwang over te gaan omdat enkel een kartonnen doos met papierrestanten is aangetroffen.
2.4.1.
Ingevolge artikel 5:24, eerste lid, van de Algemene wet, voor zover hier van belang, wordt een beslissing tot toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld.
Ingevolge het zesde lid van dit artikel zorgt het bestuursorgaan, indien de situatie dermate spoedeisend is dat het de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.
2.4.2.
In het bestreden besluit stelt verweerder dat de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen door middel van inzamelcontainers in de wijk onder meer is gericht op het vrijwaren van de openbare weg van afvalstoffen, waardoor mede invulling wordt gegeven aan het gemeentelijke beleid gericht op het schoon houden van de stad. Het op onjuiste wijze aangeboden huisvuil verstoort volgens verweerder ernstig het voornoemd beleid, heeft een vuilaantrekkende werking, trekt ongedierte aan en heeft in algemene zin vervuiling van de openbare weg tot gevolg. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat er, ter voorkoming van deze negatieve gevolgen, een spoedeisend belang gemoeid is met de directe verwijdering van op onjuiste wijze aangeboden huishoudelijke afvalstoffen.
De Afdeling is van oordeel dat verweerder zich, gelet op de door hem gegeven motivering, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het onverwijld toepassen van bestuursdwang in het onderhavige geval niet disproportioneel was. Nu appellant binnen enkele weken na de geconstateerde overtreding bij besluit is geïnformeerd over de toegepaste bestuursdwang, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 5:24, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5.
Verweerder heeft appellant als overtreder aangemerkt omdat op de bewuste dag naast de afvalcontainer een kartonnen doos met papierrestanten is aangetroffen met daarin een poststuk afkomstig van Zilveren Kruis Achmea met naam en adresgegevens van appellant.
Appellant betoogt dat hij de overtreding niet heeft begaan, zodat de kosten van bestuursdwang niet op hem kunnen worden verhaald. Hij voert daartoe aan dat het bestreden besluit berust op veronderstellingen en dat verweerder heeft nagelaten om aan te tonen dat de desbetreffende brief is aangetroffen. Appellant stelt in dit verband al meer dan vier jaar niet meer aangesloten te zijn bij Zilveren Kruis Achmea. Mocht inderdaad een poststuk met naam en adresgegevens van appellant zijn aangetroffen, dan is dit, aldus appellant, mogelijk op een verkeerd adres bezorgd of hebben mogelijk derden, bijvoorbeeld kinderen, de desbetreffende brief uit de afvalcontainer gehaald en in de doos gedeponeerd. Appellant stelt tot slot dat verweerder niet heeft aangetoond dat het desbetreffende poststuk geopend is aangetroffen. Hij kan verweerder in zijn conclusie dat appellant de brief, nu deze geopend is, naar alle waarschijnlijkheid onder ogen moet hebben gehad, niet volgen.
2.5.1.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Naar vaste jurisprudentie is overtreder degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak no. <a target="_blank" href='http://www.raadvanstate.nl/verdicts/verdict_details.asp?verdict_id=10660'>200501068/1a> (AB 2005, 247), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet voor personen voor wie het op grond van door hen geleverd tegenbewijs niet aannemelijk is dat zij het te handhaven voorschrift daadwerkelijk hebben geschonden.
2.5.2.
Nu een kopie van de aangetroffen brief gelijktijdig met de overige op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage heeft gelegen, heeft verweerder naar het oordeel van de Afdeling overtuigend aangetoond dat een poststuk met naam en adresgegevens van appellant is aangetroffen.
2.5.3.
Gelet op de hierboven (onder 2.5) weergegeven omstandigheden heeft appellant met de aldaar evenzo weergegeven argumenten naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt het te handhaven voorschrift niet daadwerkelijk te hebben geschonden. Zo is niet voldoende aannemelijk geworden dat de aangetroffen doos met papierrestanten door anderen naast de desbetreffende container is geplaatst. Ook is niet aannemelijk geworden dat de aangetroffen brief door derden uit de afvalcontainer is gehaald en in de doos naast de container is gedeponeerd. Nu in de aangetroffen huisvuilzak een poststuk met naam en adresgegevens van appellant is aangetroffen heeft verweerder derhalve appellant op goede gronden als overtreder van de desbetreffende bepalingen van de APV aangemerkt en derhalve terecht de kosten van de toepassing van bestuursdwang op hem verhaald. Het door appellant gestelde dat niet is aangetoond dat de aangetroffen brief geopend was, terwijl verweerder stelt dat het desbetreffende poststuk geopend is aangetroffen en derhalve door appellant moet zijn ingezien kan aan het vorenstaande niet afdoen. Verweerder heeft het tegen het besluit van 17 januari 2005 ingediende bezwaar daarom terecht ongegrond verklaard.
2.6.
Het beroep is ongegrond.
2.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Heijerman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2006
255-415.