ABRvS, 08-03-2006, nr. 200502999/1
ECLI:NL:RVS:2006:AV3888
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
08-03-2006
- Zaaknummer
200502999/1
- LJN
AV3888
- Vakgebied(en)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2006:AV3888, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 08‑03‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Gst. 2006, 64 met annotatie van Redactie
Uitspraak 08‑03‑2006
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 8 juli 2004 heeft de gemeenteraad van Veghel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 juni 2004, het bestemmingsplan "Heilig Hartplein e.o., herziening NCB-laan" vastgesteld.
Partij(en)
200502999/1.
Datum uitspraak: 8 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], gevestigd en wonend te Veghel,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2004 heeft de gemeenteraad van Veghel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 juni 2004, het bestemmingsplan "Heilig Hartplein e.o., herziening NCB-laan" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 15 februari 2005, no. 1016556, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 6 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 22 september 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. drs. H.A. Pasveer, advocaat te 's-Hertogenbosch, en verweerder, vertegenwoordigd door H.A.J. van Hout, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Veghel, vertegenwoordigd door mr. drs. D.J.A. de Swaef en M.J.L. van de Graaf-van Leeuwen, ambtenaren van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door mr. C.M.J. Peeters.
2. Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.
Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.
Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt van appellanten
2.3.
Appellanten stellen in beroep dat verweerder de plandelen met de bestemmingen "Gestapelde woningen - W(g)" en "Verkeersdoeleinden - V" ten onrechte heeft goedgekeurd. Zij betogen onder meer dat de in het plan mogelijk gemaakte bouwvolumes uit stedenbouwkundig oogpunt onverantwoord zijn. Verder is het plan volgens appellanten in zoverre in strijd met de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) en de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Veghel-centrum (hierna: de Ontwikkelingsvisie).
Bestreden besluit
2.3.1.
Verweerder heeft in de bedenkingen van appellanten geen aanleiding gezien de betrokken plandelen in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft deze goedgekeurd.
Volgens verweerder passen de toegestane bouwvolumes bij de bebouwing in de omgeving en stemmen deze overeen met het provinciale beleid dat is gericht op intensievere bebouwing in bestaand stedelijk gebied.
Verweerder heeft ingestemd met de gedeeltelijke afwijking van de Ontwikkelingsvisie, omdat naar zijn mening geen afbreuk wordt gedaan aan het uitgangspunt dat de structuur van de lintbebouwing herkenbaar blijft.
Voor zover de bedenking van appellanten betrekking heeft op de geluidsituatie ter plaatse, heeft verweerder deze buiten beschouwing gelaten. Ambtshalve heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de geluidsituatie in de omgeving van het plangebied aanzienlijk zal afnemen na de sanering van het industrielawaai dat door de bedrijven CHV en DMV wordt veroorzaakt. De geluidsbelasting zal dan op beide plandelen lager dan 50 dB(A) zijn.
Vaststelling van de feiten
2.4.
Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1.
Aan de betrokken plandelen, die liggen in de driehoek tussen de NCB-laan, de Julianastraat en de Wilhelminalaan, zijn de bestemmingen "Gestapelde woningen - W(g)" en "Verkeersdoeleinden - V" toegekend.
2.4.1.1.
Ingevolge artikel 4, onder A, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Gestapelde woningen W(g)" aangewezen gronden bestemd voor:
- 1.
de bouw van gestapelde woningen;
- 2.
de bouw van de bij deze bestemming behorende aan- en bijgebouwen;
3. de bouw van de bij deze bestemming behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
4. de aanleg van de bij deze bestemming behorende andere werken, zoals verhardingen en groenvoorzieningen.
- 2.4.1.2.
Ingevolge artikel 4, onder B, van de planvoorschriften mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder A genoemde doeleinden worden gebouwd, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
- 1.
algemeen:
- a.
gebouwen mogen uitsluitend binnen een op de plankaart aangegeven bouwvlak worden gebouwd met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen zoals een inrit voor een parkeerkelder, een hellingbaan of een toegangstrap tot het hoofdgebouw ook buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;
- b.
het totaal aantal gestapelde woningen mag niet meer dan 34 woningen bedragen;
- 2.
voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- a.
het hoofdgebouw mag enkel in het "bouwvlak hoofdgebouw" worden gebouwd;
- b.
het "bouwvlak hoofdgebouw" mag voor 100% worden bebouwd;
- c.
de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven, met uitzondering van liftkokers, waarvan de hoogte maximaal 14 meter mag bedragen;
- d.
het aantal bouwlagen mag niet meer dan vier bouwlagen bedragen;
- 3.
voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- a.
er mag maximaal één bijgebouw worden gebouwd;
- b.
de oppervlakte van het bijgebouw mag maximaal 15 m² bedragen;
- c.
de bouwhoogte van het bijgebouw mag maximaal drie meter bedragen;
- 4.
voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- a.
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erfafscheidingen, mag maximaal 2,5 meter bedragen;
- b.
de hoogte van erfafscheidingen mag maximaal twee meter bedragen, voor zover gelegen achter de voorgevelbouwgrens en maximaal één meter voor zover gelegen voor de voorgevelbouwgrens.
- 2.4.1.3.
Ingevolge artikel 4, onder C, van de planvoorschriften is het college van burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmeting van de in lid B, onder 1 tot en met 3 bedoelde bouwwerken indien zulks noodzakelijk is:
- 1.
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- 2.
voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
- 3.
ter waarborging van de sociale, brand- en verkeersveiligheid.
- 2.4.1.4.
Ingevolge artikel 5, onder A, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Verkeersdoeleinden - V" aangewezen gronden bestemd voor de aanleg van verkeerswegen, woonerven, pleinen, fiets- en voetpaden en parkeerplaatsen, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede de aanleg van andere werken, zoals bermstroken en -sloten, taluds, en groenvoorzieningen.
- 2.4.1.5.
Uit de plankaart en de voorschriften van het bestemmingsplan "Industrieterrein C.H.V.", vastgesteld door de gemeenteraad van Veghel op 19 november 1968 en bij besluit van 19 maart 1969 goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, volgt dat de vestiging van bedrijven als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer niet was uitgesloten ten tijde van de inwerkingtreding van Hoofdstuk V van de Wgh.
- 2.4.1.5.1.
Blijkens het deskundigenbericht liggen de betrokken plandelen in de geluidszone rond het industrieterrein C.H.V. Deze geluidszone als bedoeld in artikel 53 van de Wgh is op 26 januari 1990 bij Koninklijk Besluit vastgesteld.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting liggen de betrokken plandelen binnen de 60 dB(A)-contour van de geluidszone.
- 2.4.1.5.2.
Ingevolge artikel 67, derde lid, van de Wgh zijn met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een industrieterrein, van de gevel van binnen de zone nieuw te bouwen woningen, die niet behoren tot de geprojecteerde woningen als bedoeld in het tweede lid of in artikel 65, de artikelen 46, 47, 48 en 51 van overeenkomstige toepassing.
- 2.4.1.5.3.
Ingevolge artikel 46 van de Wgh, voor zover hier van belang, is de voor woningen binnen een krachtens artikel 41 vastgestelde zone toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege het betrokken industrieterrein 50 dB(A).
- 2.4.1.5.4.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Wgh worden bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die krachtens die vaststelling of herziening gaan of blijven behoren tot een zone, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel van woningen, van andere gebouwen dan woningen en van andere geluidsgevoelige objecten binnen de zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 46, onderscheidenlijk 49, eerste lid, als de ten hoogste toelaatbare waarden worden aangemerkt.
- 2.4.1.5.5.
Ingevolge artikel 52, tweede lid, van de Wgh voor zover hier van belang, worden in afwijking van het eerste lid bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan als in dat lid bedoeld, hogere waarden in acht genomen, voor zover het college van gedeputeerde staten met toepassing van artikel 47 of 48, eerste lid, of 50, tweede lid, voor de vaststelling of herziening van het bestemmingsplan zodanige waarden heeft vastgesteld.
- 2.4.1.5.6.
Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Wgh neemt het college van gedeputeerde staten bij de beslissing over de goedkeuring van een bestemmingsplan of de herziening hiervan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden als bedoeld in Hoofdstuk V, Afdeling 2, paragraaf 1 ter zake van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel van woningen, van andere gebouwen dan woningen of van andere geluidsgevoelige objecten binnen de zone de waarden in acht, die ingevolge de artikelen 65 tot en met 68 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.
- 2.4.1.6.
Op 8 juli 2004 heeft de gemeenteraad de Ontwikkelingsvisie vastgesteld. Blijkens het gestelde op pagina 7 van de Ontwikkelingsvisie beoogt het stuk een toetsingskader voor het afwegen van nieuwe ruimtelijke initiatieven in het centrumgebied te bieden. Op basis van een analyse van de bestaande situatie is een instrumentarium ontwikkeld waarmee de juiste ingreep op de juiste plek kan worden gedaan. Ten aanzien van de stedelijke structuur houdt het instrumentarium het volgende in. Een nieuw initiatief dient allereerst te worden beoordeeld op de ligging in het stedelijke weefsel. Vervolgens kan worden bepaald welke ruimtelijke randvoorwaarden van toepassing zijn op de desbetreffende locatie.
Over de lintstructuren in de kern Veghel wordt gesteld dat deze gebaat zijn bij een zekere mate van continuïteit, zodat de structuur herkenbaar blijft.
- 2.4.1.7.
Ten aanzien van de stedelijke structuur 'lint' bevat de Ontwikkelingsvisie de volgende randvoorwaarden:
- 1.
De gevels van nieuwe gebouwen dienen aan te sluiten op de bestaande rooilijn(en).
- 2.
Tussen rooilijn en straat kan een overgangszone van maximaal 1,50 meter voor ingang(en), voortuin of uitbouw worden gebruikt.
- 3.
Richtlijn voor een kavelbreedte is tussen 5 en 20 meter.
- 4.
Richtlijn voor het samenvoegen van kavels is een kavelsgewijze ruimtelijke ritmering in tegenstelling tot een bloksgewijze opbouw.
5. De kavelbreedte (basiseenheid) dient afleesbaar te zijn in het gevelbeeld.
6. De gewenste bouwhoogte bedraagt gemiddeld 3 lagen.
7. Functiemenging: op de begane grond openbare functies en boven wonen.
8. Parkeren: in parkeervoorzieningen op eigen terrein (terugdringen van het parkeren op straat).
- 2.4.1.8.
Blijkens de Ontwikkelingsvisie en de overige stukken liggen de betrokken plandelen in de stedelijke structuur 'lint'.
Oordeel van de Afdeling
- 2.5.
Blijkens de stukken maakt het plan ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Gestapelde woningen - W(g)" een gebouw met een kavelbreedte van ongeveer 52,5 meter mogelijk. De voorschriften verplichten niet tot een kavelsgewijze ruimtelijke ritmering, zodat een blokswijze opbouw van de bebouwing niet is uitgesloten; de voorschriften zijn in dit kader bepalend en niet hetgeen het ter plaatse geprojecteerde bouwplan bevat. In ieder geval is in de voorschriften afgeweken van de derde en vierde randvoorwaarde voor de stedelijke structuur 'lint' als bedoeld in de Ontwikkelingsvisie. Gelet op de mate waarin is afgeweken van de Ontwikkelingsvisie, die op dezelfde dag als het plan door de gemeenteraad is vastgesteld, is de Afdeling van oordeel dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit niet heeft kunnen volstaan met de motivering dat de ruimte op inbreidingslocaties efficiënt gebruikt moet worden. Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
- 2.6.
Ten aanzien van het aspect geluidhinder overweegt de Afdeling het volgende.
Niet in geschil is dat appellanten het argument inzake geluidhinder vanwege het industrieterrein niet in hun zienswijze naar voren hebben gebracht. Zij zijn in hun zienswijze wel tegen de plandelen opgekomen die voorzien in woningbouw aan de NCB-laan 7 en de daarbij behorende parkeervoorzieningen aan de Wilhelminalaan. Nu het genoemde argument betrekking heeft op deze plandelen, is de Afdeling van oordeel dat het argument aan het beroep tegen deze plandelen moet worden toegerekend en mitsdien in aanmerking genomen dient te worden.
Verweerder heeft in het bestreden besluit onder het kopje "Beoordeling bestemmingsplan" aan de aspecten inzake geluidhinder ambtshalve aandacht besteed. Het feit dat verweerder bij het bestreden besluit de hier bedoelde bedenking buiten beschouwing heeft gelaten, geeft derhalve geen aanleiding om te oordelen dat aan het bestreden besluit in zoverre gebreken kleven.
- 2.6.1.
Gelet op de stukken is de Afdeling van oordeel dat in dit geval sprake is van een bestaande situatie als bedoeld in Hoofdstuk V, Afdeling 2, van de Wgh. Uit artikel 67, derde lid, van de Wgh volgt dat een bestemmingsplan als het onderhavige, dat als eerste plan woningbouw ter plaatse van een plandeel binnen een zone mogelijk maakt, moet worden behandeld overeenkomstig de bepalingen die betrekking hebben op niet in de zone aanwezige, in aanbouw zijnde of geprojecteerde woningen in nieuwe situaties als bedoeld in Hoofdstuk V, Afdeling 1, van de Wgh, derhalve met inbegrip van artikel 52 van de Wgh.
- 2.6.2.
Het enkele feit dat het plandeel met de bestemming "Gestapelde woningen - W(g)" ligt binnen een geluidzone als bedoeld in artikel 53 van de Wgh brengt mee dat voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan dat woningbouw mogelijk maakt, voor de nieuw geprojecteerde woningen hogere grenswaarden dienen te worden vastgesteld. Het betoog van de gemeenteraad en verweerder dat van de vaststelling van hogere grenswaarden kon worden afgezien omdat de huidige en de redelijkerwijze te verwachten geluidsbelasting vanwege de thans op het industrieterrein gevestigde bedrijven op deze woningen beneden de 50 dB(A) zal blijven, faalt. Indien de feitelijke geluidsbelasting op de zonegrens de 50 dB(A) niet te boven gaat, is er immers, gelet op het uit de Wgh voortvloeiende beoordelingskader voor gezoneerde industrieterreinen, uit een oogpunt van geluidhinder in beginsel geen grond om een milieuvergunning voor nieuw te vestigen bedrijven als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer of een uitbreiding van geluidhinder veroorzakende activiteiten van de bestaande bedrijven te weigeren. Daadoor kan ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen niet worden gewaarborgd dat aan de toepasselijke grenswaarde zal worden voldaan.
- 2.6.3.
Nu verweerder, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, geen hogere grenswaarden heeft vastgesteld, diende de gemeenteraad de waarde in acht te nemen die ingevolge artikel 67, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 46 van de Wgh als de ten hoogste toelaatbare wordt aangemerkt. Zoals uit overweging 2.6.2. voortvloeit, is niet gewaarborgd dat laatstgenoemde waarde in acht zal worden genomen, zodat moet worden geoordeeld dat de gemeenteraad het plan wat betreft het plandeel met de bestemming "Gestapelde woningen - W(g)" in strijd met artikel 52, eerste lid, van de Wgh heeft vastgesteld. Door dit plandeel niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 69, derde lid, van de Wgh gelezen in samenhang met artikel 67, derde lid, en artikel 46 van de Wgh.
Conclusie
- 2.7.
Het beroep is gegrond. Gelet op de samenhang tussen het plandeel met de bestemming "Gestapelde woningen - W(g)" en het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden - V" dient het besluit te worden vernietigd voor zover het betrekking heeft op beide plandelen.
Voorts ziet de Afdeling aanleiding om zelf voorziend goedkeuring te onthouden aan deze plandelen. Gelet hierop behoeven de overige bezwaren van appellanten tegen deze plandelen geen bespreking meer.
Proceskosten
- 2.8.
Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
- 3.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het beroep gegrond;
- II.
vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 15 februari 2005, no. 1016556, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Gestapelde woningen - W(g)" en het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden - V";
- III.
onthoudt goedkeuring aan de onder II. genoemde plandelen;
- IV.
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
- V.
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
- VI.
gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Bultema, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Bultema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2006
400.