ABRvS, 20-07-2005, nr. 200410561/1
ECLI:NL:RVS:2005:AT9632
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
20-07-2005
- Zaaknummer
200410561/1
- LJN
AT9632
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2005:AT9632, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20‑07‑2005; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2005, 341 met annotatie van A.A.J. de Gier
Gst. 2005, 178 met annotatie van F.R. Vermeer
Uitspraak 20‑07‑2005
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 31 maart 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: het college) een bouwvergunning en een vergunning als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de gemeentelijke Monumentenverordening (hierna: monumentenvergunning) verleend voor het pand aan de Louiseweg 12 te Nijmegen (hierna: het pand).
Partij(en)
200410561/1.
Datum uitspraak: 20 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Vereniging "Het Heidehuis, Belangenvereniging Bewoners Kwakkenberg", gevestigd te Nijmegen, en 26 anderen, allen wonend te Nijmegen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 november 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: het college) een bouwvergunning en een vergunning als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de gemeentelijke Monumentenverordening (hierna: monumentenvergunning) verleend voor het pand aan de Louiseweg 12 te Nijmegen (hierna: het pand).
Bij besluit van 25 augustus 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 16 november 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, voor zover het is ingediend namens de leden van eiseres, en voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 27 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 januari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 7 maart 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. R.D. Boesveld, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Tevens is verschenen Stichting Moria, vertegenwoordigd door mr. J.P. Hoegee, advocaat te Nijmegen, [directeur] en F.R. den Heten.
2. Overwegingen
2.1.
In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
In artikel 1:2, derde lid, van de Awb is bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
In artikel 6:5, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bezwaar- of beroepschrift ondertekend wordt en ten minste bevat:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
de dagtekening;
- c.
een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
- d.
de gronden van het bezwaar of beroep.
In artikel 6:6 van de Awb is bepaald dat indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2.
Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard voor zover dit is ingediend namens de leden van de Vereniging "Het Heidehuis, Belangenvereniging Bewoners Kwakkenberg" (hierna: de Vereniging).
2.2.1.
Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 29 augustus 2000 in zaak no. 199903225/1 (JB 2000/296) kan de omstandigheid dat beroep wordt ingesteld namens een persoon van wie tijdens de beroepstermijn de identiteit niet kenbaar is, niet worden beschouwd als een vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 van de Awb hersteld kan worden. Blijkens het bezwaarschrift van 8 mei 2003 is bezwaar gemaakt namens de Vereniging "en haar leden". Hiermee is de identiteit van de personen namens wie beroep is ingesteld onvoldoende kenbaar gemaakt. In dit verband is niet zonder belang dat ter zitting van de Afdeling gebleken is dat alleen de als omwonenden aan te merken leden hebben beoogd beroep in te stellen en niet duidelijk is of deze groep samenvalt met het totale ledenbestand op dat moment.
2.3.
Voorts betogen appellanten dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Vereniging geen belanghebbende is bij het besluit van 31 maart 2003 in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Appellanten onderbouwen dit betoog door te stellen dat de Vereniging, zowel ten aanzien van de monumentenvergunning als ten aanzien van de bouwvergunning, een boven-individueel belang behartigt.
2.3.1.
Artikel 2 van de statuten van de Vereniging luidt als volgt:
"1. Het doel van de vereniging is het behartigen van de gezamenlijke belangen van de bewoners van de wijk Kwakkenberg te Nijmegen.
2. Zij tracht dit doel onder meer te bereiken door het optreden voor en namens bewoners van de wijk Kwakkenberg te Nijmegen voor zaken/rechtshandelingen, waaronder het voeren van processen, hun woonbelangen betreffend."
2.3.2.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 28 februari 2000 in zaak no. 199900850/1 (AB 2000, 188) moet het bij belangen van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb gaan om een aan de statutaire doelstelling ontleend collectief belang, dat door een besluit direct wordt of dreigt te worden aangetast, waarbij het belang los kan worden gezien van dat van individuele leden, en waarvan de behartiging de trekken dient te vertonen van behartiging van boven-individuele belangen.
2.3.3.
In artikel 2, eerste lid, van de statuten is als doel van de Vereniging geformuleerd het behartigen van de gezamenlijke belangen van de bewoners van de wijk Kwakkenberg te Nijmegen. Met de rechtbank kan worden aangenomen dat met de in deze bepaling genoemde belangen wordt gedoeld op woonbelangen, zoals ook genoemd in het tweede lid van dit artikel. Uit de statuten blijkt echter niet dat in het doel van de Vereniging mede begrepen is het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de leden in het kader van het gebruik van het pand. Het belang dat aan het gebruik van het pand op een door de Vereniging wenselijk geachte wijze vorm wordt gegeven is een belang dat niet los kan worden gezien van de belangen van de individuele leden van de Vereniging, zodat veeleer sprake is van een bundeling van individuele belangen. De ontstaansgeschiedenis en de naam van de Vereniging doen hier niet aan af, aangezien de statuten in dezen bepalend zijn. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de behartiging van de gezamenlijke woonbelangen van de bewoners van de wijk Kwakkenberg geen bovenindividuele trekken vertoont.
Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college de Vereniging terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt bij de monumentenvergunning, omdat de statutaire doelstelling van de Vereniging niet ziet op enig belang bij de instandhouding van monumenten.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college het bezwaar van de Vereniging terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.4.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005
218-488.