ABRvS, 20-07-2005, nr. 200409580/1
ECLI:NL:RVS:2005:AT9721
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
20-07-2005
- Zaaknummer
200409580/1
- LJN
AT9721
- Roepnaam
Voorwaarde verbonden aan bouwvergunning II
- Vakgebied(en)
Bouwrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2005:AT9721, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20‑07‑2005; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
BR 2005/200 met annotatie van A.G.A. Nijmeijer
Uitspraak 20‑07‑2005
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 8 mei 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Naaldwijk (hierna: het college), rechtsvoorganger van het college van burgemeester en wethouders van Westland, aan [aanvrager] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor vijf vrijstaande en twee geschakelde woningen op de percelen, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nrs. […], gelegen aan de [locatie].
Partij(en)
200409580/1.
Datum uitspraak: 20 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/3694 en 03/3728 van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 oktober 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Naaldwijk (hierna: het college), rechtsvoorganger van het college van burgemeester en wethouders van Westland, aan [aanvrager] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor vijf vrijstaande en twee geschakelde woningen op de percelen, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nrs. […], gelegen aan de [locatie].
Bij besluit van 4 april 2002 heeft het college de daartegen door appellant gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juni 2002 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) de daartegen door appellant ingestelde beroepen gegrond verklaard en het besluit van 4 april 2002 vernietigd.
Bij besluit van 29 juli 2003 heeft het college de door appellant gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 oktober 2004, verzonden op 21 oktober 2004, heeft de rechtbank 's Gravenhage (hierna: de rechtbank) de daartegen door appellant ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 december 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland heeft gereageerd bij brief van 26 januari 2005.
Bij brief van 8 maart 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2005, waar appellant, bijgestaan door mr. drs. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Otto, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn verschenen het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, vertegenwoordigd door mr. M. Piccardt en [aanvrager], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1.
Het bouwplan voorziet in zeven woningen. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Honselersdijk Bloemenveiling Strijpzijde". Ten einde niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen heeft het college met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dat artikel luidde tot 3 april 2000, geanticipeerd op de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Honselersdijk" waarmee het bouwplan in overeenstemming is.
2.2.
Voorzover appellant betoogt dat niet was voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van voormeld artikel 19, eerste lid, faalt dat betoog. Vaststaat dat het ontwerp van het bestemmingsplan "Honselersdijk" op 30 juni 2003 ter inzage is gelegd. De omstandigheid dat de Afdeling bij uitspraak van 29 oktober 2004, inzake no. 200406657/3, het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: gedeputeerde staten) tot goedkeuring van dat bestemmingsplan heeft vernietigd betekent niet dat geen ontwerp-bestemmingsplan ter inzage is gelegd dat kon dienen als basis voor anticipatie.
2.3.
De woningen waarin het bouwplan voorziet zijn geprojecteerd in de nabijheid van een in de bodem gelegen hogedruk aardgastransportleiding. Tussen partijen is niet in geschil dat de afstand tussen de woningen en deze leiding op bepaalde punten niet meer dan 4 meter bedraagt.
2.4.
Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen omdat de aanwezigheid van de leiding onaanvaardbare veiligheidsrisico's meebrengt voor de in de woningen verblijvende personen. Appellant wijst in dat verband op de circulaire "Regels inzake de zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen" (hierna: de circulaire) waarin de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer regels heeft opgesteld met betrekking tot de toepassing van een zonering langs nieuwe tracés van aardgastransportleidingen en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bestaande aardgastransportleidingen.
2.5.
Niet is betwist dat ingevolge de circulaire het streven erop gericht dient te zijn in het onderhavige geval een afstand tot woonbebouwing aan te houden van 45 meter. De circulaire biedt evenwel de mogelijkheid van deze afstand af te wijken in overleg met de bij het project betrokken partijen. Na overleg met de inspecteur van de ruimtelijke ordening heeft de leidingbeheerder, de N.V. Nederlandse Gasunie (hierna: de Gasunie), het college bij brief van 19 september 2001 te kennen gegeven in te stemmen met de in het bouwplan voorziene afstand tot de betreffende leiding indien uit een berekening van het groeps- en individueel risico aan de hand van het zogeheten IPO Risico Berekenings Model (IPORBM) vastgesteld kan worden dat het veiligheidsrisico aanvaardbaar is. Daarbij is voorgesteld deze berekening te laten uitvoeren door Adviesgroep AVIV B.V. (hierna: AVIV). Uit het vervolgens door AVIV terzake opgestelde rapport van 14 maart 2002 blijkt dat met een ondergrondse afdekking van de leiding met betonplaten een aanvaardbaar risiconiveau kan worden bereikt. Na kennisneming van dit rapport hebben de Gasunie en de inspecteur van de ruimtelijke ordening het college meegedeeld in te stemmen met het bouwplan. Het college heeft voorts in het bezwaar van appellant aanleiding gezien om in overleg te treden met de provincie. Daarop hebben gedeputeerde staten te kennen gegeven geen aanleiding te zien terug te komen op de eerder door hen verleende verklaring van geen bezwaar voor het bouwplan. Die instemming van gedeputeerde staten blijkt bovendien uit het besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan "Honselersdijk".
Gelet op deze gang van zaken heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat voldaan was aan de in de circulaire onder 5.4.3 gestelde voorwaarden voor afwijking van de aan te houden afstanden. De stelling van appellant dat in de beslissing op bezwaar niet de juiste bepaling uit de circulaire is vermeld, kan, wat er verder van zij, daaraan niet afdoen. De afwijking van de richtlijn is door het college voldoende gemotiveerd.
2.6.
Tegenover het rapport van AVIV heeft appellant geen andersluidend deskundigenrapport gesteld. De door appellant overgelegde email van een medewerker van TNO kan niet als een zodanig rapport worden aangemerkt. Blijkens de inhoud ervan gaat het om een eerste globale beoordeling in het kader van een eventueel uit te brengen offerte waaraan geen nader onderzoek ten grondslag ligt. Appellant heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de in het rapport gehanteerde uitgangspunten met betrekking tot het aantal binnen het risicogebied verblijvende personen en de diepte van de ligging van de leiding onjuist zijn. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat het in het rapport gehanteerde zogenoemde IPORBM onderzoek onvoldoende inzicht biedt in de veiligheidsrisico's voor de personen die verblijven in de woningen waarin het bouwplan voorziet. De ministeriële circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" uit 2004, waarop appellant in dit verband heeft gewezen, leidt niet tot een ander oordeel. Blijkens die circulaire blijft de circulaire "Regels inzake de zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen" - met inbegrip derhalve van de daarin voorziene uitzonderingen op de gehanteerde systematiek van aan te houden afstanden - van toepassing op het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college zich bij de beslissing omtrent vrijstelling mocht baseren op het rapport van AVIV.
2.7.
Voorzover appellant betoogt dat onvoldoende is verzekerd dat ondergronds betonplaten boven de leidingen worden aangebracht omdat deze geen deel uitmaken van de bouwplan waarvoor bouwvergunning is verleend, faalt dat betoog. In een bijlage bij de bouwvergunning waarin de daaraan verbonden voorwaarden zijn opgenomen is uitdrukkelijk gewezen op de verplichting extra constructieve maatregelen te treffen in overleg met de Gasunie in verband met de veiligheidsvoorzieningen. De aan te brengen betonplaat is een voorziening als in de voorwaarden bedoeld.
2.8.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Willems
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005
- 412.