ABRvS, 16-02-2005, nr. 200405456/1
ECLI:NL:RVS:2005:AS6188
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
16-02-2005
- Zaaknummer
200405456/1
- LJN
AS6188
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2005:AS6188, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16‑02‑2005; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2005, 266 met annotatie van N. Verheij
Uitspraak 16‑02‑2005
Inhoudsindicatie
Bij afzonderlijke besluiten van 6 februari 2001 (hierna: de besluiten van 6 februari 2001) is namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de toekenning van huursubsidie op grond van de Huursubsidiewet (hierna: de wet) aan appellante voor de tijdvakken 1 juli 1997 tot en met 30 juni 1998 respectievelijk 1 juli 1998 tot en met 30 juni 1999 herzien en de teveel toegekende huursubsidie teruggevorderd.
Partij(en)
200405456/1.
Datum uitspraak: 16 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 24 mei 2004 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister (voorheen: de Staatssecretaris) van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 6 februari 2001 (hierna: de besluiten van 6 februari 2001) is namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de toekenning van huursubsidie op grond van de Huursubsidiewet (hierna: de wet) aan appellante voor de tijdvakken 1 juli 1997 tot en met 30 juni 1998 respectievelijk 1 juli 1998 tot en met 30 juni 1999 herzien en de teveel toegekende huursubsidie teruggevorderd.
Bij besluit van 1 juli 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Hoofd van de Unit Correspondentie op last van de Directeur-generaal Wonen voor de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) het bezwaar deels gegrond verklaard maar de herziening en terugvordering ongewijzigd gehandhaafd.
Bij uitspraak van 24 mei 2004, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 1 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 juli 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 augustus 2004 heeft de Minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2004, waar appellante in persoon, bijgestaan door A.T.N. Gieling, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. R. Vrijman, ambtenaar van het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de wet wordt onder rekenvermogen verstaan het (gezamenlijk) vermogen van de huurder (en de medebewoners) op de datum van 1 januari die voorafgaat aan het subsidiejaar.
In artikel 55, tweede lid, juncto artikel 58, eerste lid, van de wet is bepaald dat in afwijking van artikel 4, eerste lid, van de wet voor het subsidiejaar 1997/1998 wordt uitgegaan van het vermogen op 1 januari 1998.
Ingevolge artikel 4, derde lid, van de wet, voor zover hier van belang, wordt onder vermogen verstaan: het vermogen, bedoeld in hoofdstuk II, met uitzondering van artikel 5, van de Wet op de vermogenbelasting 1964.
In artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de wet is bepaald dat geen huursubsidie wordt toegekend als het rekenvermogen meer bedraagt dan € 25.411,69 voor het tijdvak 1997/1998 en € 25.878,92 voor het tijdvak 1998/1999, bij een meerpersoonshuishouden, als de huurder en de medebewoners op de laatste dag van het subsidiejaar jonger zijn dan 65 jaar.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de wet kan de Minister de toekenning van de huursubsidie herzien als die is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen, dan wel indien artikel 33, tweede lid, niet wordt nageleefd.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan aan een besluit als bedoeld in het eerste lid terugwerkende kracht worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak:
- a.
als de door de huurder of de medebewoners verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest, dat een ander besluit zou zijn genomen indien de juiste of volledige gegevens bij de Minister bekend zouden zijn geweest,
b………….
- c.
als de huurder redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Ingevolge het derde lid van dit artikel kan, als het eerste lid toepassing vindt, de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd, of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De Minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast.
2.2.
De Staatssecretaris heeft de toegekende huursubsidie over de in geding zijnde tijdvakken met toepassing van artikel 36, tweede lid, (onder a), van de wet met terugwerkende kracht herzien, nadat hem uit een (vaststellings)besluit van de inspecteur van de Belastingsdienst (hierna: de inspecteur) van 9 januari 2001 was gebleken dat het rekenvermogen van appellante per 1 januari 1998 de in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de wet genoemde grens overschreed.
2.3.
Appellante heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestreden besluit, dat is vernietigd omdat dit onbevoegd is genomen, wat de inhoud betreft de rechterlijke toets kan doorstaan en dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand kunnen blijven. De rechtbank heeft, aldus appellante, miskend dat de Staatssecretaris bij het nemen van de besluiten van 6 februari 2001, die bij het bestreden besluit zijn gehandhaafd, niet mocht uitgaan van het in het besluit van de inspecteur van 9 januari 2001 berekende rekenvermogen, omdat bij de berekening daarvan een verschrijving/fout heeft plaatsgevonden ten aanzien van het vermogen van haar inwonende dochter per 1 januari 1998. Niet is daarbij immers het vermogen van haar dochter per 1 januari 1998 in aanmerking genomen, maar dat per 1 januari 1999. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante – evenals bij de rechtbank – twee vaststellingsbesluiten van de inspecteur van 18 februari 2000 en van 11 mei 2000 overgelegd waarin het rekenvermogen van genoemde dochter per respectievelijk 1 januari 1998 en 1 januari 1999 is vastgesteld. Gelet hierop kon niet met toepassing van artikel 36 van de wet de huursubsidie met terugwerkende kracht worden herzien.
2.4.
De Afdeling overweegt dienaangaande het volgende. Op grond van het besluit van de inspecteur van 18 februari 2000 is aannemelijk dat in het besluit van 9 januari 2001 zeer waarschijnlijk een verschrijving heeft plaatsgevonden ten aanzien van het rekenvermogen van de dochter en dat indien die verschrijving buiten beschouwing zou blijven de in de wet genoemde huursubsidiegrens niet zou zijn overschreden. Uit het bestreden besluit is gebleken dat de Minister ten tijde van het nemen van dat besluit beschikte over het vaststellingsbesluit van de inspecteur van 18 februari 2000. Hij heeft geen navraag bij de inspecteur gedaan. De rechtsbijstandverlener van appellante heeft op 30 juni 2003 bij de inspecteur een verzoek om informatie ingediend met betrekking tot het in het besluit van 9 januari 2001 vastgestelde rekenvermogen. In reactie daarop heeft de inspecteur bij schrijven van 10 september 2003 laten weten daarover geen gegevens meer te kunnen achterhalen.
2.5.
Nu er gelet op het eerdere vaststellingsbesluit van de inspecteur sterke aanwijzingen zijn dat het vaststellingsbesluit van de inspecteur van 9 januari 2001 onjuist is en bovendien is gebleken dat het onjuiste vaststellingsbesluit bij de bevoegde instantie, de inspecteur, niet meer kan worden gecontroleerd en herzien, mocht naar het oordeel van de Afdeling niet als vaststaand worden aangenomen dat de door de huurder verstrekte gegevens onjuist blijken te zijn geweest, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder a, van de wet. De rechtbank heeft dit miskend.
2.6.
De Afdeling zal derhalve de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover daarbij toepassing is gegeven aan artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Ook voor het overige is het hoger beroep gegrond. Nu het dictum van de aangevallen uitspraak verder juist is, aangezien de rechtbank het bestreden besluit terecht heeft vernietigd, dient zij voor het overige, met verbetering van de gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.
2.7.
De Minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 24 mei 2004, voor zover daarbij met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het besluit van het Hoofd van de Unit Correspondentie dat is genomen op last van de Directeur-Generaal Wonen voor de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 1 juli 2003 in stand is gelaten;
- III.
bevestigt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop zij rust, voor het overige;
- IV.
veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,-- , dat volledig is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) te worden betaald aan appellante;
- V.
gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 205,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Ouwehand
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2005
224.