ABRvS, 01-12-2004, nr. 200402292/1
ECLI:NL:RVS:2004:AR6776
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
01-12-2004
- Zaaknummer
200402292/1
- LJN
AR6776
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2004:AR6776, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 01‑12‑2004; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2005, 240 met annotatie van N. Verheij
JB 2005/38
Uitspraak 01‑12‑2004
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 26 november 1999 heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij de subsidieaanvraag die de besloten vennootschap “Daalimpex Vastgoed B.V.” (hierna: Daalimpex) heeft ingediend voor het tunnelvriezen van vis in het kader van de Investeringsregeling markt en concurrentiekracht afgewezen.
200402292/1.
Datum uitspraak: 1 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het hoger beroep van:
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ten Den Haag (voorheen: de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 13 februari 2004 in het geding tussen:
de besloten vennootschap “Daalimpex Vastgoed B.V.”, gevestigd te Tuitjenhorn
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 november 1999 heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij de subsidieaanvraag die de besloten vennootschap “Daalimpex Vastgoed B.V.” (hierna: Daalimpex) heeft ingediend voor het tunnelvriezen van vis in het kader van de Investeringsregeling markt en concurrentiekracht afgewezen.
Bij besluit van 3 juli 2000, verzonden op 3 juli 2000, heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juli 2002, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Alkmaar het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
Bij besluit van 20 maart 2003, verzonden op 2 april 2003, heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin het tegen het besluit van 26 november 1999 gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard.
Bij uitspraak van 13 februari 2004, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Alkmaar het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 april 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 7 juni 2004 heeft Daalimpex van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. M.M.F. Lobles, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.J. Vermeulen, advocaat te Middelharnis, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1.2 van de Investeringsregeling markt en concurrentiekracht (hierna: de Investeringsregeling) kan de Minister ter stimulering van de verbetering van de structuur van de productie, de verwerking en de afzet van landbouw-, visserij- en bosbouwproducten subsidie verlenen voor vernieuwende investeringsprojecten.
Artikel 4.1 bepaalt dat subsidie voor een investeringsproject in een onderneming werkzaam in de verwerking en afzet van visserijproducten kan worden verleend indien het investeringsproject is gericht op onder meer verbetering van de kwaliteit van de visserijproducten.
Ingevolge artikel 4.2 kan een subsidie als bedoeld in artikel 4.1 uitsluitend worden verleend indien het investeringsproject:
a. is gericht op de verwerking of afzet, met uitzondering van de detailhandelsfase, van visserijproducten;
b. in overeenstemming is met de criteria, opgenomen in bijlage 1 van deze regeling;
c. voldoende rentabiliteitsgaranties biedt, en
d. een bijdrage levert aan een duurzame, structurele verbetering van de betrokken sector.
Ingevolge artikel 7.4, eerste lid, zijn er zogeheten Beoordelingscommissies investeringsprojecten, die tot taak hebben de hen voorgelegde subsidieaanvragen te beoordelen en hierover advies uit te brengen aan de Minister. Ingevolge artikel 7.4, vierde lid, stellen de beoordelingscommissies hun werkwijze vast. Artikel 7.5, eerste lid, bepaalt dat de beoordelingscommissie beoordeelt in welke mate het investeringsproject bijdraagt aan de doelstellingen, genoemd in – voorzover hier van belang - artikel 4.1.
Artikel 7.5, derde lid, bepaalt dat de beoordelingscommissie na de beoordeling van de investeringsprojecten advies uitbrengt aan de Minister in de vorm van een rangschikking van de aanvragen waarover de commissie ingevolge het tweede lid niet afwijzend adviseert, waarbij aanvragen hoger worden gerangschikt naarmate ze naar het oordeel van de beoordelingscommissie meer bijdragen aan de in het eerste lid bedoelde doelstellingen. De Investeringsregeling hanteert een tendersysteem met een subsidieplafond van f 6.600.000 (Besluit van 15 april 1999, Stcrt 1999, 72).
2.2. Appellant betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij in strijd met artikel 3:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet de naam heeft bekend gemaakt van de sectordeskundige die de beoordelingscommissie heeft geadviseerd en dat de bestreden beslissing op bezwaar om die reden mede is genomen in strijd met artikel 3:9 van de Awb. Ingevolge deze bepaling dient het bestuursorgaan zich, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
2.2.1. Dit betoog slaagt. Nu de beoordelingscommissie in de Investeringsregeling als adviseur van appellant is aangewezen, is deze commissie een bij of krachtens wettelijk voorschrift met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluit belast college als bedoeld in artikel 3:5 van de Awb. De in dit geval geraadpleegde sectordeskundige is niet bij of krachtens wettelijk voorschrift met advisering belast en derhalve niet adviseur in de zin voormelde bepaling. Met het openbaar maken van de namen van de leden van de commissie is derhalve voldaan aan artikel 3:8 van de Awb.
Nu de commissie de rapportage van de sectordeskundige heeft verwerkt in haar advies aan de Minister, kan de Minister zich teneinde te voldoen aan zijn vergewisplicht zonodig daaromtrent verstaan met zijn adviseur, zodat niet valt in te zien waarom de besluitvorming zich niet zou verdragen met artikel 3:9 van de Awb. De Afdeling heeft eerder aldus overwogen bij uitspraak van 15 november 1999, zaaknummer H01.99.0521 (aangehecht). De bestreden beslissing op bezwaar is dan ook niet in strijd met artikel 3:9 van de Awb genomen.
2.3. Appellant betoogt in de tweede plaats dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het advies van de beoordelingscommissie inhoudelijk niet kan dienen als onderbouwing van zijn afwijzing van de subsidieaanvraag van Daalimpex.
2.3.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft geconstateerd dat aan de sectordeskundige ter beantwoording van de vraag of het project waarvoor Daalimpex om subsidie heeft verzocht, te weten het ontwikkelen van een invriesproces voor het blokvriezen van vis en in het bijzonder van horsmakreel voor export naar Japan, een bijdrage levert aan een duurzame, structurele verbetering van de visserijsector vijf vragen zijn gesteld. Vervolgens heeft de rechtbank vastgesteld dat op de belangrijkste vraag, te weten vraag twee (“Leidt het argument dat de tunnels bedoeld zijn voor het invriezen van horsmakreel voor de Japanse markt tot een herziening van het oordeel dat de impact op de visserijsector te gering is?”) geen antwoord is gegeven, maar is gereageerd met het stellen van wedervragen. Deze wedervragen zijn onbeantwoord gebleven. De rechtbank heeft, gelet hierop, terecht overwogen dat het advies van de sectordeskundige dat door de beoordelingscommissie is overgenomen geen toereikende basis vormt voor de conclusie van die commissie dat het effect van het project op de sector te beperkt is. Anders dan appellant in hoger beroep heeft betoogd, kan uit de onderlinge samenhang van de gestelde vragen en de antwoorden van de sectordeskundige niet worden afgeleid dat het antwoord op deze vraag besloten ligt in de antwoorden op de vragen drie en vier. Uit de beantwoording van de derde vraag (“Met de tunnels kan per jaar 5000 ton vis worden ingevroren. In welke mate wordt horsmakreel geïmporteerd in Japan en welke rol kan Nederland hierin spelen?”) noch uit het antwoord op vraag vier (“Indien dit vorige niet het geval is, is het dan reëel dat een bedrijf meer wil betalen voor het invriezen van vis (ƒ 100,--/ton i.p.v. ƒ 75,--/ton)?”) blijkt dat is beoordeeld of de omstandigheid dat met de invriesmethode van Daalimpex de invriestijd met 50% wordt gereduceerd en zich voorts geen, althans minder beschadiging aan c.q. verkleuring van de vis voordoet, van betekenis kan zijn voor de Nederlandse export van vis naar Japan in de toekomst. Aldus is de inhoud van het advies onvoldoende duidelijk en volledig en heeft appellant dit niet zonder nader onderzoek te verrichten als motivering aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen. De bestreden beslissing op bezwaar is derhalve in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet zorgvuldig voorbereid en ontbeert in strijd met artikel 7:12 van de Awb een deugdelijke motivering. De rechtbank is ook tot die slotsom gekomen.
2.4. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de bestreden beslissing op bezwaar van 20 maart 2003 terecht, zij het deels op onjuiste grond, heeft vernietigd. De aangevallen uitspraak dient dan ook, met gedeeltelijke verbetering van de gronden, te worden bevestigd.
2.5. De Minister dient als gedeeltelijk in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak.
II. veroordeelt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de door Daalimpex Vastgoed B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Landbouw,Natuur en Voedselkwaliteit) te worden betaald aan Daalimpex Vastgoed B.V.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2004
47-477.