ABRvS, 20-10-2004, nr. 200401451/1
ECLI:NL:RVS:2004:AR4269
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
20-10-2004
- Zaaknummer
200401451/1
- LJN
AR4269
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2004:AR4269, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20‑10‑2004; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Gst. 2005, 24 met annotatie van L.J.J. Rogier
Uitspraak 20‑10‑2004
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 4 april 2003 heeft de burgemeester van Almelo (hierna: de burgemeester) appellante gelast, onder aanzegging van bestuursdwang, om binnen tien dagen na verzending van dit besluit de in de inrichting aangetroffen internetzuil te verwijderen.
200401451/1.
Datum uitspraak: 20 oktober 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 6 januari 2004 in het geding tussen:
appellante
en
de burgemeester van Almelo.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2003 heeft de burgemeester van Almelo (hierna: de burgemeester) appellante gelast, onder aanzegging van bestuursdwang, om binnen tien dagen na verzending van dit besluit de in de inrichting aangetroffen internetzuil te verwijderen.
Bij besluit van 10 juni 2003 heeft de burgemeester het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 januari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 maart 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 mei 2004 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2004, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. I.C. Dunhof-Lampe, advocaat te Almelo, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Verordening op de Openbare Inrichtingen is het de leidinggevende en de onmiddellijk leidinggevende van een inrichting als bedoeld in artikel 1, lid 1, verboden dat in deze inrichting een spel wordt gespeeld met of door middel van kaarten, dobbelstenen, dominostenen, jetons, plaques of dergelijke voorwerpen waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen worden gebezigd of dat er in de inrichting middellijk of onmiddellijk financiële middelen ter beschikking worden gesteld of middelen ter beschikking worden gesteld ten behoeve van het spelen van een spel dan wel apparatuur ter beschikking wordt gesteld om een spel te spelen. Hieronder wordt mede verstaan het gelegenheid bieden tot het spelen van een kansspel door middel van internet.
Ingevolge het vierde lid van deze bepaling is het bepaalde in lid 1 niet van toepassing in de gevallen, waarin het bepaalde in de Wet op de Kansspelen voorziet.
Ingevolge artikel 30, aanhef en onder a, van de Wet op de Kansspelen (hierna: de wet) wordt onder speelautomaat verstaan: een toestel ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, van de wet is het verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben op of aan de openbare weg, op voor het publiek toegankelijke plaatsen en in niet voor het publiek toegankelijke inrichtingen, waarvoor ingevolge artikel 3 van de Drank- en Horecawet een vergunning voor de uitoefening van het horecabedrijf is vereist of waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is bij het Bedrijfschap Horeca.
Ingevolge artikel 30c, tweede lid, aanhef en onder a, jo. het eerste lid, kan geen vergunning worden verleend voor kansspelautomaten in een zogenoemde laagdrempelige inrichting. Blijkens de wetsgeschiedenis geldt een snackbar als de onderhavige als een laagdrempelige inrichting.
2.2. Vaststaat dat tijdens de controle op 25 maart 2003 die aan het primaire besluit vooraf is gegaan in de door appellante geëxploiteerde snackbar een internetzuil is aangetroffen met op beide beeldschermen een virtuele fruitautomaat, terwijl op de rand van de beeldschermen een stuk papier was bevestigd met de tekst “webfun.nu”. Na inworp van geld kon worden gespeeld. Uitbetaling kon worden verkregen door het aantal gewonnen punten te laten printen via een printer achter de toonbank; het aantal punten vertegenwoordigde een bepaalde waarde, die desgewenst in geld werd uitbetaald. Met de internetzuil kon ook op andere wijze van het internet gebruik gemaakt worden, zij het dat dan geen informatie kon worden geprint.
2.3. Het oordeel van de rechtbank dat de internetzuil niet is aan te merken als een speelautomaat in de zin van de wet wordt door de Afdeling niet onderschreven. Daarbij wordt doorslaggevend belang gehecht aan de op de internetzuil aangebrachte tekst wijzend op de site met de fruitautomaat en aan de aangetroffen opstelling daarvan, met op beide schermen een virtuele fruitautomaat, in combinatie met de mogelijkheid het aantal met die fruitautomaat verkregen punten te laten uitbetalen. Een op een dergelijke wijze opgestelde en ingerichte internetzuil valt onder de definitie van speelautomaat als bedoeld in artikel 30 van de wet. Gelet op artikel 20, vierde lid, van de Verordening is het eerste lid van die bepaling hier derhalve niet van toepassing. Daarmee komt de grondslag aan de onderhavige last onder dwangsom te ontvallen. De beslissing op bezwaar, waarbij het bezwaar tegen die last ongegrond is verklaard, kan derhalve niet in stand blijven. De rechtbank heeft dit miskend. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beslissing op bezwaar van 10 juni 2003 vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het primaire besluit herroepen.
2.4. De burgemeester dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 6 januari 2004;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
III. vernietigt het besluit van de burgemeester van Almelo van 10 juni 2003;
IV. herroept het besluit van de burgemeester van Almelo van 4 april 2003, 2003/11326;
V. veroordeelt de burgemeester van Almelo in de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 966,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Almelo te worden betaald aan appellante;
VI. gelast dat de gemeente Almelo aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (in totaal € 580,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2004
306.