ABRvS, 11-08-2004, nr. 200306466/1
ECLI:NL:RVS:2004:AQ6645
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
11-08-2004
- Zaaknummer
200306466/1
- LJN
AQ6645
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2004:AQ6645, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11‑08‑2004; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2004, 348 met annotatie van P.J. Stolk
Gst. 2005, 14 met annotatie van R. Kooper
Uitspraak 11‑08‑2004
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 19 juli 2001 heeft appellant beslist op het verzoek ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur van de Vereniging WOZ-gedupeerden (hierna: de Vereniging) om informatie met betrekking tot de taxatie ingevolge de Wet waardering onroerende zaken, waarbij, voorzover hier van belang, hij heeft geweigerd een afschrift van een indeling van de waardegebieden en bijbehorende kengetallen te verstrekken.
200306466/1.
Datum uitspraak: 11 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Renkum,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 augustus 2003 in het geding tussen:
de Vereniging WOZ-gedupeerden, gevestigd te Oosterbeek
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2001 heeft appellant beslist op het verzoek ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur van de Vereniging WOZ-gedupeerden (hierna: de Vereniging) om informatie met betrekking tot de taxatie ingevolge de Wet waardering onroerende zaken, waarbij, voorzover hier van belang, hij heeft geweigerd een afschrift van een indeling van de waardegebieden en bijbehorende kengetallen te verstrekken.
Bij besluit van 20 februari 2002 heeft appellant het daartegen door de Vereniging gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 augustus 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank), voorzover hier van belang, het daartegen door de Vereniging ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd voorzover betrekking hebbend op de weigering de hiervoor vermelde gegevens te verstrekken. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 september 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 oktober 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 december 2003 heeft de Vereniging van antwoord gediend. Bij deze brief heeft zij tevens de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Bij brief van 30 februari 2004 (lees: 1 maart 2004) heeft de Vereniging een memorie ingediend.
Bij brief van 2 maart 2004 heeft appellant een memorie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P. van den Berg, L.P.C. Chappin en R. van Beek, allen ambtenaar der gemeente, en de Vereniging, vertegenwoordigd door R.J.E. Vleugels, juridisch adviseur bij Bureau IVON (Wob-procedures & research-consultancy), [voorzitter] respectievelijk [penningmeester] van de Vereniging, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) kan op verzoek het waardegegeven van een bepaalde onroerende zaak door de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar worden verstrekt aan een ieder die kan aantonen uit hoofde van de belastingheffing te zijnen aanzien een gerechtvaardigd belang te hebben bij de verkrijging daarvan.
Ingevolge artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ verstrekt de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar uitsluitend aan degene te wiens aanzien een beschikking is genomen, op verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) verstrekt het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:
a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,
b. kennisneming van de inhoud toe te staan,
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of
d. inlichtingen daaruit te verschaffen.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wob houdt het bestuursorgaan bij het kiezen tussen de vormen van informatie, genoemd in het eerste lid, rekening met de voorkeur van de verzoeker en met het belang van een vlotte voortgang van de werkzaamheden.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voorzover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voorzover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voorzover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2.2. De rechtbank heeft vastgesteld dat de indeling van de waardegebieden gegevens betreft die de Vereniging van appellant reeds ter inzage heeft gekregen. Dit betreft een lijst van straatnamen en huisnummers waarop per regel een codenummer staat aangegeven voor één van de circa 35 gehanteerde waardegebieden. Ten aanzien van de bij de waardegebieden behorende kengetallen heeft de rechtbank vastgesteld dat dit gegevens zijn die zijn neergelegd in de Rapportage Referentiestelsel Woningen (hierna: de Rapportage).
Het geschil in hoger beroep heeft uitsluitend betrekking op deze door de rechtbank nader aangeduide stukken, waarvan appellant de Vereniging heeft geweigerd een afschrift te verstrekken. De Vereniging heeft tegen de uitspraak van de rechtbank geen hoger beroep ingesteld, zodat eventuele in andere stukken vervatte informatie over kengetallen buiten het kader van deze procedure valt.
2.3. Appellant betoogt dat de indeling van de waardegebieden is vervat in lijsten met voor alle woningen op grond van de Wet WOZ vastgestelde waarden, zodat de rechtbank heeft miskend dat op het verzoek om verstrekking van deze gegevens niet de Wob, maar de Wet WOZ van toepassing is. Hij voert verder aan dat artikel 40 van de Wet WOZ verstrekking van deze gegevens niet toelaat.
2.3.1. Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 17 september 2003, in zaak no.200300659/1(AB 2003, 439) is in artikel 40 van de Wet WOZ een bijzondere regeling voor openbaarmaking vervat met een uitputtend karakter, zodat – indien het verzoek om informatie gegevens betreft als bedoeld in deze bepaling – die regeling de bepalingen van de Wob opzij zet. De lijst die de Vereniging van appellant ter inzage heeft gekregen en ten aanzien waarvan de rechtbank heeft overwogen dat deze ingevolge artikel 7 van de Wob aan de Vereniging dient te worden verstrekt, bevat geen waardegegevens als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Wet WOZ. artikel 40, eerste lid, van de Wet WOZ, is daarom niet van toepassing.
2.3.2. Appellant heeft in de in de Wob opgenomen weigeringsgronden geen beletsel gezien om deze informatie door de Vereniging te laten inzien. Gesteld noch gebleken is dat door het verstrekken van een kopie aan de Vereniging van deze lijst een vlotte voortgang van de werkzaamheden bij de gemeente wordt verstoord. Gelet hierop sluit de Afdeling zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat appellant in dit geval, rekening houdend met de uitdrukkelijke voorkeur van de Vereniging voor een kopie, het geven van een kopie niet achterwege heeft kunnen laten.
2.4. Met betrekking tot de in bezwaar gehandhaafde weigering op grond van artikel 40 van de Wet WOZ om de Vereniging de in de Rapportage opgenomen gegevens te verstrekken heeft de rechtbank overwogen dat deze grondslag de beslissing op bezwaar niet kan dragen. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze bepaling niet worden afgeleid dat deze tevens van toepassing is op voormelde gegevens, zodat het verzoek om verstrekking van deze gegevens aan de Wob diende te worden getoetst.
2.4.1. Appellant heeft hiertegen aangevoerd dat op deze informatie de Wob niet van toepassing is, nu de Wet WOZ ten aanzien van deze gegevens voorziet in een openbaarmakingsregeling. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het onderliggende gegevens zijn als bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ die op grond van dit voorschrift niet mogen worden verstrekt.
2.4.2. Ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ overweegt de Afdeling het volgende. Blijkens de memorie van toelichting bij de Wet WOZ (Kamerstukken II, 1992/93, 22 885, nr. 3, p. 27) heeft de wetgever met gegevens in de zin van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ bedoeld, de gegevens die direct verband houden met de ingevolge deze wet vastgestelde waarde, waarbij nadrukkelijk het aan het waardegegeven onderliggende taxatierapport is genoemd.
Na met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht kennis te hebben genomen van de Rapportage komt de Afdeling tot het oordeel dat de in bijlage 3.3 van de Rapportage opgenomen gegevens zijn aan te merken als gegevens in de zin van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ. Derhalve heeft appellant terecht op grond van dit voorschrift geweigerd deze in bijlage 3.3 opgenomen gegevens te verstrekken. In zoverre slaagt het betoog van appellant. De Rapportage bevat voor het overige niet zodanige gegevens. Ten aanzien van deze gedeelten van de Rapportage dient dan ook te worden geoordeeld dat artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ daarop niet van toepassing is. Ook zijn daarin geen waardegegevens als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Wet WOZ opgenomen. De rechtbank heeft ten aanzien van deze delen van de Rapportage dan ook terecht geoordeeld dat het verzoek tot openbaarmaking daarvan aan de Wob dient te worden getoetst. In zoverre faalt het betoog van appellant.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het enkele feit dat bij de vaststelling van de in de Rapportage opgenomen gegevens gebruik is gemaakt van software waarvan Damastes licentiehouder is, zoals appellant bij de beslissing op bezwaar in dit verband heeft overwogen, niet kan leiden tot de conclusie dat het om bedrijfs- en fabricagegegevens gaat die door Damastes vertrouwelijk aan appellant zijn meegedeeld. Uit de Rapportage blijkt niet dat sprake is van in met eigendomsrecht beschermde software vervatte gegevens, zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld. Voorts is niet gebleken van uit deze Rapportage af te leiden wetenswaardigheden over Damastes met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. De Afdeling deelt dan ook het oordeel van de rechtbank dat appellant aan zijn in bezwaar gehandhaafde weigering om de gevraagde gegevens te verstrekken niet artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob ten grondslag heeft kunnen leggen.
Ten aanzien van de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob neergelegde weigeringsgrond heeft appellant in de beslissing op bezwaar niet aangegeven waaruit bij openbaarmaking van de in de Rapportage opgenomen gegevens de onevenredige benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden zou bestaan. Ook in zoverre deelt de Afdeling het oordeel van de rechtbank dat het besluit van 20 februari 2002 niet in stand kan blijven.
2.6. Met betrekking tot het betoog in hoger beroep van appellant dat het in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob genoemde belang zich tegen openbaarmaking verzet en dat de rechtbank heeft verzuimd hieromtrent een oordeel te geven, stelt de Afdeling vast dat appellant, voorzover het betreft de weigering een afschrift te verstrekken van de in de Rapportage opgenomen informatie, deze weigeringsgrond niet aan het besluit op bezwaar ten grondslag heeft gelegd, zodat het beroep op deze bepaling reeds hierom faalt. Hetzelfde geldt voor de overige in het hoger-beroepschrift genoemde wettelijke bepalingen die zich volgens appellant tegen openbaarmaking van deze informatie verzetten.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De rechtbank heeft ten onrechte de beslissing op bezwaar vernietigd voorzover deze betrekking heeft op de bij de Rapportage behorende bijlage 3.3. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. De Afdeling zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen en het beroep van de Vereniging bij de rechtbank in zoverre alsnog ongegrond verklaren.
2.8. Appellant dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 augustus 2003, 02/662 WOB, voorzover daarbij het besluit van 20 februari 2002 is vernietigd voorzover betrekking hebbend op de bij de Rapportage Referentiestelsel Woningen behorende bijlage 3.3;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre ongegrond;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Renkum in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Renkum te worden betaald aan de Vereniging WOZ-gedupeerden.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2004
97-402.