ABRvS, 21-07-2004, nr. 200400912/1
ECLI:NL:RVS:2004:AQ3694
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
21-07-2004
- Zaaknummer
200400912/1
- LJN
AP3388
- Roepnaam
Grevelingen wetland
- Vakgebied(en)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2004:AQ3694, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 21‑07‑2004; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2005, 204 met annotatie van C.M. Bitter
M en R 2004, 85 met annotatie van J.M. Verschuuren
JB 2004/299
JOM 2006/1128
Uitspraak 21‑07‑2004
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 24 maart 2000 (Stcr. 31 maart 2000, nr. 65) heeft verweerder het op de bij dat besluit behorende kaart aangegeven gebied, bekend onder de naam Grevelingen, aangewezen voor opname in de lijst van watergebieden van internationale betekenis als bedoeld in artikel 2 van de op 2 februari 1971 te Ramsar, Iran, tot stand gekomen Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels (Trb. 1975, 84 en Trb. 1980, 90; hierna: Wetlands-Conventie).
200400912/1.
Datum uitspraak: 21 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
het bestuur van het Productschap Vis,
appellant,
en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2000 (Stcr. 31 maart 2000, nr. 65) heeft verweerder het op de bij dat besluit behorende kaart aangegeven gebied, bekend onder de naam Grevelingen, aangewezen voor opname in de lijst van watergebieden van internationale betekenis als bedoeld in artikel 2 van de op 2 februari 1971 te Ramsar, Iran, tot stand gekomen Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels (Trb. 1975, 84 en Trb. 1980, 90; hierna: Wetlands-Conventie).
Bij besluit van 19 december 2003, kenmerk TRCJZ/2003/10508II, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder beslist op de hiertegen gemaakte bezwaren. Hij heeft het door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 29 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 februari 2004.
Bij brief van 14 april 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. ing. H.D. Strookman en C.Y. Weebers, ambtenaren van het ministerie, is verschenen. Appellant is zonder voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte zijn bezwaar tegen de aanwijzing van het gebied Grevelingen voor opname in de lijst van watergebieden van internationale betekenis als bedoeld in artikel 2 van de Wetlands-Conventie niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant naar zijn mening door de aanwijzing van het gebied Grevelingen niet rechtstreeks in zijn belangen wordt geschaad.
2.3. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat ten aanzien van bestuursorganen de hun toevertrouwde belangen als hun belangen worden beschouwd.
Ingevolge artikel 71 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, gelezen in samenhang met artikel 3 van het Instellingsbesluit Productschap Vis, heeft het Productschap tot taak een het algemeen belang dienende bedrijfsuitoefening door de ondernemingen waarin:
- de visserij wordt beoefend;
- vis wordt be- of verwerkt tot producten, welke, al dan niet na verdere be- of verwerking, tot menselijk of dierlijk voedsel kunnen dienen;
- de handel wordt uitgeoefend in vis of uit vis verkregen producten, welke, al dan niet na verdere be- of verwerking, tot menselijk of dierlijk voedsel kunnen dienen,
te bevorderen, alsmede het gemeenschappelijk belang van die ondernemingen en van de daarbij betrokken personen te behartigen.
Ingevolge artikel 93, eerste lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie maakt het bestuur van een bedrijfslichaam de verordeningen die het ter vervulling van de in artikel 71 van die wet omschreven taak nodig oordeelt ten aanzien van de onderwerpen, die krachtens het tweede lid door dat lichaam geregeld of nader geregeld kunnen worden.
Ingevolge artikel 95, eerste lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie behoren aan het bestuur van een bedrijfslichaam, met betrekking tot de vervulling van de in artikel 71 omschreven taak, alle bevoegdheden, die niet bij deze of een andere wet aan een ander orgaan van het lichaam zijn opgedragen.
2.4. Uit de stukken, waaronder de Nota van Toelichting bij het primaire besluit, is gebleken dat in het gebied Grevelingen bedrijfsmatige visserij plaatsvindt. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het aan appellant ingevolge artikel 71 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, gelezen in samenhang met artikel 3 van het Instellingsbesluit Productschap Vis, toevertrouwde belang door de aanwijzing als wetland wordt geraakt. Dat de rechtsgevolgen van de aanwijzing geen betrekking hebben op dit belang van appellant, maakt dit niet anders, nu volgens vaste rechtspraak van de Afdeling niet is vereist dat de bezwaarmaker wordt geraakt in een rechtens beschermd, bij het nemen van het besluit mee te wegen belang.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat appellant niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft het bezwaar van appellant derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Het beroep is gegrond zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 19 december 2003, kenmerk TRCJZ/2003/10508II, voorzover daarbij het bezwaar van het bestuur van het Productschap Vis niet-ontvankelijk is verklaard;
III. veroordeelt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) te worden betaald aan appellant;
IV. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Bindels
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2004
85-400.