ABRvS, 09-06-2004, nr. 200305162/1
ECLI:NL:RVS:2004:AP1099
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
09-06-2004
- Zaaknummer
200305162/1
- LJN
AP1099
- Vakgebied(en)
Bouwrecht (V)
Onbekend (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2004:AP1099, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 09‑06‑2004; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2004, 335 met annotatie van O.J.D.M.L. Jansen
Gst. 2005, 6 met annotatie van R. Kooper
JB 2004/280
Uitspraak 09‑06‑2004
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 14 juni 2002 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) gelet op het verzoek van appellant om overlegging van een afschrift van alle stukken die betrekking hebben op het op 29 mei 2002 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht behandelde verzoek om voorlopige voorziening in het geschil tussen de burgemeester van Heerlen en de RDW inzake het verkrijgen van gegevens van kentekenhouders, een aantal door de RDW genomen beslissingen en andere documenten, gedeeltelijk in geanonimiseerde versie, verstrekt. Voor de stukken die door de gemeente Heerlen als bijlagen bij het bezwaarschrift zijn meegestuurd, heeft de RDW appellant verwezen naar die gemeente.
200305162/1.
Datum uitspraak: 9 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 1 juli 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 2002 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) gelet op het verzoek van appellant om overlegging van een afschrift van alle stukken die betrekking hebben op het op 29 mei 2002 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht behandelde verzoek om voorlopige voorziening in het geschil tussen de burgemeester van Heerlen en de RDW inzake het verkrijgen van gegevens van kentekenhouders, een aantal door de RDW genomen beslissingen en andere documenten, gedeeltelijk in geanonimiseerde versie, verstrekt. Voor de stukken die door de gemeente Heerlen als bijlagen bij het bezwaarschrift zijn meegestuurd, heeft de RDW appellant verwezen naar die gemeente.
Bij besluit van 16 juli 2002 heeft de RDW het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en bepaald dat aan appellant de gevraagde stukken, gedeeltelijk in geanonimiseerde versie, worden verstrekt na betaling van de daarvoor geldende vergoeding. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2003, verzonden op 3 juli 2003, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard voorzover de verstrekking van stukken afhankelijk is gesteld van een te betalen vergoeding en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 4 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 oktober 2003 heeft appellant de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Bij brief van 5 november 2003 heeft de RDW van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2004, waar appellant in persoon, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. L.H. la Roi, werkzaam bij de Dienst Wegverkeer, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het geschil in hoger beroep strekt zich alleen uit tot de uitspraak van de rechtbank voorzover daarbij het beroep voor het overige ongegrond is verklaard.
2.2. Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voorzover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Ingevolge artikel 1 van het Besluit tarieven openbaarheid van bestuur (hierna: het Besluit) is het besluit van toepassing op het verstrekken van informatie op verzoek op grond van de Wob door overheidsorganen behorend tot de centrale overheid.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht - voorzover hier van belang - kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
2.3. Appellant bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de RDW de openbaarmaking heeft kunnen weigeren van het kenteken van een voertuig, waarvan de bestuurder - al dan niet terecht - in verband is gebracht met het bezoeken van prostituees.
2.4. Het betoog van appellant dat de rechtbank had behoren te onderzoeken of bedoelde auto mogelijkerwijs eigendom is van een rechtspersoon, in welk geval de RDW geen belang zou mogen toekennen aan de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer aangezien rechtspersonen zich op dat belang niet kunnen beroepen, faalt. Immers, het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de bestuurder van het voertuig is niet afhankelijk van de vraag wie het voertuig in eigendom heeft.
De Afdeling stelt vast dat openbaarmaking van het kenteken van het voertuig het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer kan schaden nu de identiteit van de bestuurder van dat voertuig achterhaald zou kunnen worden indien het kenteken openbaar zou worden gemaakt. Met juistheid heeft de rechtbank dan ook geoordeeld dat de RDW zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob opgenomen belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in het geding is.
Ten aanzien van de in bezwaar gehandhaafde weigering van de RDW om het kenteken van voornoemd voertuig openbaar te maken is de rechtbank voorts met juistheid tot het oordeel gekomen dat niet kan worden staande gehouden dat de RDW bij afweging van het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer tegenover het belang van openbaarmaking niet heeft kunnen weigeren de stukken openbaar te maken.
Het betoog faalt derhalve.
2.5. Appellant bestrijdt voorts het oordeel van de rechtbank dat de RDW de openbaarmaking heeft kunnen weigeren van het merk en type van voornoemd voertuig.
2.6. Dit betoog slaagt. Namens de RDW is ter zitting verklaard dat er in dit geval geen bezwaar bestaat tegen openbaarmaking van merk en type van het voertuig. Gelet op deze verklaring heeft de RDW in de beslissing op bezwaar niet deugdelijk gemotiveerd waarom daarbij voorzover het betreft het merk en het type van het voertuig het primaire besluit is gehandhaafd.
2.7. Appellant betoogt in hoger beroep voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het Besluit niet door de RDW kan worden toegepast. Volgens appellant heeft de rechtbank zich ten onrechte niet uitgelaten over de toepasselijkheid van het Besluit.
2.8. De rechtbank heeft geen oordeel gegeven over de vraag of het Besluit, op basis waarvan appellant een vergoeding in rekening is gebracht voor het vervaardigen van kopieën van openbaar gemaakte documenten, van toepassing is voor de RDW, hoewel appellant de toepasselijkheid van het Besluit in beroep heeft bestreden. Dit leidt er evenwel niet toe dat het betoog slaagt, nu de RDW zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij behoort tot de centrale overheid, zodat het Besluit ingevolge artikel 1 daarvan van toepassing is op onderhavig verzoek op grond van de Wob. De Afdeling vindt voor haar oordeel dat de RDW, zijnde een zelfstandig bestuursorgaan, tot de centrale overheid behoort, mede steun in de invulling van het begrip “zelfstandige bestuursorganen op het niveau van de centrale overheid” door de regering in de memorie van toelichting bij het voorstel van wet, houdende regels betreffende zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, Kamerstukken II, 27 426, nr. 3, p. 8) en in de literatuur.
2.9. Ten slotte betoogt appellant dat de rechtbank de bijstand, die mr. J.C.M. ter Braak aan appellant in beroep heeft geboden, ten onrechte niet heeft aangemerkt als door een derde verleende beroepsmatige rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waardoor de RDW ten onrechte niet is veroordeeld in de vergoeding van de voor die bijstand gemaakte kosten.
Dit betoog faalt eveneens. De rechtbank is terecht tot haar oordeel gekomen dat de door Ter Braak aangeboden bijstand niet behoort te worden aangemerkt als door een derde verleende beroepsmatige rechtsbijstand, nu onvoldoende met concreet bewijs is onderbouwd dat de werkzaamheden van Ter Braak voor een wezenlijk deel bestaan uit het verlenen van rechtsbijstand.
2.10. Het vorenstaande leidt er toe dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voorzover het beroep tegen het besluit van 16 juli 2002, in zoverre dat strekt tot het niet openbaar maken van merk en type van het voertuig, ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van appellant alsnog in zoverre gegrond verklaren en het besluit van 16 juli 2002 in zoverre vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De RDW dient, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, in zoverre opnieuw op het bezwaar te beslissen. Voor het overige dient de uitspraak van de rechtbank, voorzover aangevallen, zij het gedeeltelijk met verbetering van de gronden waarop deze berust, te worden bevestigd.
2.11. De RDW dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 1 juli 2003, SBR 02/1674, voorzover het beroep tegen het besluit van 16 juli 2002, in zoverre dat strekt tot het niet openbaar maken van merk en type van het voertuig, ongegrond is verklaard;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;
III. vernietigt het besluit van de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer van 16 juli 2002, VIZ 2002/4770/8342 in zoverre;
IV. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voorzover aangevallen, voor het overige;
V. veroordeelt de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 115,85; het bedrag dient door de Dienst Wegverkeer te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat de Dienst Wegverkeer aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2004
45-450.