ABRvS, 18-02-2004, nr. 200303301/1
ECLI:NL:RVS:2004:AO3926
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
18-02-2004
- Zaaknummer
200303301/1
- LJN
AO3926
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2004:AO3926, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18‑02‑2004; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 1:2 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
AB 2004, 113 met annotatie van G.J.M. Cartigny
JB 2004/146
Uitspraak 18‑02‑2004
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 31 mei 2000 heeft appellant het verzoek van Vrije Radio Omroep Nederland B.V., h.o.d.n. Radio 538 (hierna: Radio 538) om bestuurlijke maatregelen te nemen tegen Radio 3FM wegens strijd met het bepaalde in artikel 52 van de Mediawet (hierna: Mw) en artikel 55, eerste lid, van de Mw afgewezen.
Partij(en)
200303301/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het Commissariaat voor de Media,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2003 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Vrije Radio Omroep Nederland B.V.", h.o.d.n. Radio 538, gevestigd te Bussum
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2000 heeft appellant het verzoek van Vrije Radio Omroep Nederland B.V., h.o.d.n. Radio 538 (hierna: Radio 538) om bestuurlijke maatregelen te nemen tegen Radio 3FM wegens strijd met het bepaalde in artikel 52 van de Mediawet (hierna: Mw) en artikel 55, eerste lid, van de Mw afgewezen.
Bij besluit van 28 mei 2001 heeft appellant het daartegen door Radio 538 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 11 april 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door
Radio 538 ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 juni 2003 heeft de Nederlandse Omroep Stichting, thans h.o.d.n. Publieke Omroep, een memorie ingediend.
Bij brief van 4 juli 2003 heeft Radio 538 van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A.J. Boorsma, advocaat te Den Haag, en Radio 538, vertegenwoordigd door mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
In geschil is het oordeel van de rechtbank dat Radio 538 belang heeft bij handhaving van artikel 52 en artikel 55, eerste lid, van de Mw, omdat anders sprake zou kunnen zijn van concurrentievervalsing. Radio 538 wordt, aldus de rechtbank, door de beslissing op bezwaar voldoende direct geraakt nu zij een concurrent is van Radio 3FM. Zij heeft ook een persoonlijk belang, dat voldoende is te onderscheiden van andere personen of ondernemingen die niet in een concurrentiepositie verkeren. De rechtbank is van oordeel dat, nu Radio 538 eveneens een eigen, concreet, actueel en voldoende objectief bepaald belang heeft, geconcludeerd dient te worden dat appellant Radio 538 ten onrechte niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft aangemerkt en mitsdien ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar.
2.2.
Appellant heeft betoogd dat zich tussen het besluit om niet tot handhaving over te gaan en de mogelijke invloed daarvan op de concurrentiebelangen zoveel (theoretische) schakels bevinden, dat niet kan worden volgehouden dat de concurrentiebelangen van Radio 538 rechtstreeks worden geraakt. Naar stellen van appellant is het niet aannemelijk geworden dat Radio 538 door dit besluit economisch wordt geschaad. De invloed van het besluit op de concurrentiebelangen van
Radio 538 is zo onzeker en zo ver verwijderd, dat er geen sprake is van een aantoonbare en directe invloed op de belangen van Radio 538. Voorts is appellant van mening dat Radio 538 geen persoonlijk belang heeft, nu zij zich niet onderscheidt van andere landelijk opererende radiostations.
2.3.
Het betoog van appellant treft geen doel. Vast staat dat de bedrijfsactiviteiten die Radio 538 ontplooit in grote lijnen samenvallen met die van Radio 3FM. Het zijn beide radiostations met een landelijk bereik, die zich tot dezelfde doelgroep van luisteraars richten en uit dezelfde reclame-inkomstenmarkt putten. Gelet hierop onderscheidt het belang van Radio 538 zich zodanig van de belangen van de radio-omroepen in het algemeen, dat sprake is van een voldoende individueel belang. Het belang is tevens voldoende actueel en objectief bepaald, nu het gewraakte spotje van
Radio 3FM van invloed kan zijn op de reclame-inkomsten voor en de luisterdichtheid van Radio 538. Niet kan worden staande gehouden dat
Radio 538 niet rechtstreeks door de beslissing op bezwaar in haar belang getroffen is. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank dan ook terecht en op goede gronden geoordeeld dat Radio 538 als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb dient te worden aangemerkt. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat appellant ten onrechte Radio 538 niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar.
2.4.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.
Appellant dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten van Radio 538.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- II.
veroordeelt het Commissariaat voor de Media in de door Vrije Radio Omroep Nederland B.V., h.o.d.n. Radio 538 in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door het Commissariaat voor de Media te worden betaald aan Vrije Radio Omroep Nederland B.V., h.o.d.n. Radio 538.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. P. van Dijk en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004
91-421.