ABRvS, 14-01-2004, nr. 200301254/1
ECLI:NL:RVS:2004:AO1630
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
14-01-2004
- Zaaknummer
200301254/1
- LJN
AO1630
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2004:AO1630, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14‑01‑2004; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑01‑2004
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 31 oktober 2000, nader aangevuld bij besluit van 13 februari 2001, heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan appellant naar aanleiding van zijn verzoek om inzage in alle eventueel bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst over hem aanwezige gegevens, enkele geparafraseerde gegevens verstrekt en het verzoek voor het overige afgewezen.
200301254/1.
Datum uitspraak: 14 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Groningen van 17 januari 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2000, nader aangevuld bij besluit van 13 februari 2001, heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Minister) aan appellant naar aanleiding van zijn verzoek om inzage in alle eventueel bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst (hierna: de BVD) over hem aanwezige gegevens, enkele geparafraseerde gegevens verstrekt en het verzoek voor het overige afgewezen.
Bij besluit van 17 augustus 2001 heeft de Minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 januari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 maart 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij besluit van 5 maart 2003 heeft de Minister, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, een bepaald gegeven alsnog aan appellant verstrekt en het besluit van 17 augustus 2001 voor het overige in stand
gehouden (lees: gelaten). Dit besluit is aangehecht.
Bij brief van 10 juni 2003 heeft appellant de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Bij brief van 24 juni 2003 heeft de Minister van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2003, waar appellant in persoon, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. I.M.P. van Verseveld, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Met de nieuwe beslissing op bezwaar van 5 maart 2003, waarbij aan appellant alsnog een document is verstrekt, maar de primaire beslissing voor het overige in stand is gelaten, wordt niet volledig aan het bezwaar van appellant tegemoetgekomen. Het hoger beroep van appellant wordt derhalve, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht zich mede uit te strekken tot dat besluit.
2.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden.
2.3. Bij de in bezwaar gehandhaafde beslissing heeft de Minister aan appellant meegedeeld dat, na grondig archiefonderzoek, enkele niet-actuele gegevens zijn aangetroffen welke aan appellant – geparafraseerd – ter inzage zijn gegeven, en dat voor het overige geen niet-actuele gegevens over hem zijn aangetroffen. Voorzover het verzoek van appellant betrekking heeft op actuele gegevens, heeft de Minister gemotiveerd uiteengezet geen informatie te verstrekken die zicht kan bieden op het actuele kennisniveau van de BVD, waarbij de Minister in het midden laat of over appellant actuele gegevens aanwezig zijn.
2.4. De rechtbank heeft geconcludeerd dat zij, afgezien van het eerder overwogene ten aanzien van één ontbrekend gegeven, geen reden ziet om de beslissing op bezwaar voor onjuist te houden.
2.5. Appellant kan zich met dit oordeel van de rechtbank niet verenigen. Volgens appellant beschikt de BVD over veel meer niet-actuele informatie over hem dan de dienst doet voorkomen. In dit verband wijst appellant op de mededeling in de brief van 17 maart 1978 – één van de aan appellant openbaar gemaakte geheime stukken – dat naar appellant nog een onderzoek loopt. Nu de Minister de brief van 17 maart 1978 heeft aangemerkt als
'niet-actueel', dient het daarin genoemde onderzoek ook als niet-actueel te worden aangemerkt, zodat aan appellant de hierop betrekking hebbende stukken ter inzage moeten worden gegeven. Appellant ziet niet in waarom deze informatie, die is verzameld in de context van de Koude Oorlog, geweigerd zou moeten worden vanwege het feit dat deze zicht zou kunnen bieden op actuele bronnen en werkwijzen van de BVD. Appellant kan hetgeen door de rechtbank op dit punt is overwogen niet volgen.
2.6. Dit betoog slaagt niet. Na de procedure zoals vervat in artikel 8:29 van de Awb te hebben gevolgd, is de Afdeling evenals de rechtbank van oordeel dat er, afgezien van het gegeven dat aan appellant inmiddels is verstrekt, geen reden is de beslissing op bezwaar voor onjuist te houden. Van niet verstrekte niet-actuele gegevens met betrekking tot een onderzoek naar appellant is niet gebleken. De vraag of de BVD, thans de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD), over gegevens over appellant beschikt die met het oog op de taakuitvoering van de dienst nog wel actueel zijn, hoeft niet te worden beantwoord. De rechtbank heeft in dit verband met juistheid aansluiting gezocht bij vaste jurisprudentie van de Afdeling, blijkend uit onder meer de uitspraken van 14 december 1998 inzake no. H01.97.1354 (AB 1999, 93) en 1 juli 1999 inzake no. H01.98.1287 (JB 1999/198), waarin is geoordeeld dat de Minister het verstrekken van informatie die zicht kan bieden op het actuele kennisniveau van de BVD, thans AIVD, achterwege mag laten, aangezien verstrekking van dergelijke gegevens het functioneren van de dienst en daarmee de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden.
2.7. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het beroep tegen het besluit van 5 maart 2003 is evenzeer ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak.
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 5 maart 2003 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2004
306-426.