ABRvS, 19-11-2003, nr. 200303158/1
ECLI:NL:RVS:2003:AN8335
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
19-11-2003
- Zaaknummer
200303158/1
- LJN
AN8335
- Vakgebied(en)
Bouwrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2003:AN8335, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 19‑11‑2003; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Gst. 2004, 13 met annotatie van A.G.A. Nijmeijer
Uitspraak 19‑11‑2003
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 21 februari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (hierna: het college) appellant gelast om vier binnendeuren en de voordeur in de woning op het perceel [locatie] te [plaats] vóór 1 juli 2002 in overeenstemming te brengen met de op 11 mei 2001 voor de bouw van deze woning verleende bouwvergunning, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per week en met een maximum van € 25.000,00. Bij besluit van 10 juli 2002, verzonden 11 juli 2002, heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en daarbij de last gewijzigd in de zin dat de desbetreffende deuren vóór 1 oktober 2002 dienen te worden aangepast aan de eisen gesteld in artikel 41 van het Bouwbesluit. Bij uitspraak van 10 april 2003, verzonden op 11 april 2003, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
200303158/1.
Datum uitspraak: 19 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 10 april 2003 in het geding tussen:
appellant
en7
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (hierna: het college) appellant gelast om vier binnendeuren en de voordeur in de woning op het perceel [locatie] te [plaats] vóór 1 juli 2002 in overeenstemming te brengen met de op 11 mei 2001 voor de bouw van deze woning verleende bouwvergunning, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per week en met een maximum van € 25.000,00.
Bij besluit van 10 juli 2002, verzonden 11 juli 2002, heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en daarbij de last gewijzigd in de zin dat de desbetreffende deuren vóór 1 oktober 2002 dienen te worden aangepast aan de eisen gesteld in artikel 41 van het Bouwbesluit.
Bij uitspraak van 10 april 2003, verzonden op 11 april 2003, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 20 juni 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 11 september 2003 heeft appellant gerepliceerd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2003, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door J. Kleefstra, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 40 van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders. Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Bouwbesluit, zoals dat gold tot 1 januari 2003, en voorzover thans van belang, heeft een toegang van een woning onderscheidenlijk een verblijfsruimte met het oog op de toegankelijkheid, een vrije doorgang met een breedte van ten minste 0,85 m en een hoogte van ten minste 2,1 m boven die breedte.
2.2. Het college heeft, voorzover thans van belang, bij besluit van 11 mei 2001 aan appellant bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning overeenkomstig het bij dat besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte bouwplan. Dit besluit is in rechte onaantastbaar.
2.3. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd is om handhavend op te treden. Hij stelt te hebben gebouwd overeenkomstig de aan hem verleende bouwvergunning.
2.4. Ter zitting zijn de originele bouwtekeningen overgelegd en beoordeeld. Vast staat dat deze zijn getekend op een schaal van 1:100 en dat specifieke cijfermatige gegevens ten aanzien van de op de tekeningen aangegeven toegangen ontbreken. Meting tijdens de behandeling ter zitting wijst uit dat de op de tekening aangeduide toegangen ruimschoots voldoen aan de in artikel 41, eerste lid, van het Bouwbesluit vermelde minimumeisen.
2.5. Nu vast staat dat de vijf toegangen zijn gebouwd met een breedte van minder dan 0,85 m heeft appellant gebouwd in strijd met de hem verleende bouwvergunning. Appellant betoogt dan ook tevergeefs dat hij de toegangen heeft gebouwd overeenkomstig de tekeningen. Dat appellant, naar hij stelt, al jaren beroepsmatig met doorgangen van 0,83 m werkt, betekent niet dat hij kon menen dat hem dat in dit geval ook was toegestaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat college bevoegd is terzake handhavend op te treden.
2.6. Alleen in bijzondere gevallen kan het bestuursorgaan afzien van handhavend optreden tegen een illegale situatie. Een bijzonder omstandigheid kan worden aangenomen, indien concreet zicht bestaat op legalisering.
2.7. Het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat legalisering mogelijk is, faalt. Vaststaat dat vijf toegangen van de onderhavige woning niet voldoen aan de eis die is gesteld in het Bouwbesluit, zoals dat ten tijde van de beslissing op bezwaar gold. In het inmiddels van kracht geworden Bouwbesluit 2003 is de breedte van een vrije doorgang eveneens bepaald op ten minste 0,85 m. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat legalisering in dit geval niet mogelijk is.
2.8. Met betrekking tot het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet aan alle eisen die het Bouwbesluit stelt de hand houdt, heeft het college naar voren gebracht dat in elk geval wordt opgetreden tegen met het Bouwbesluit strijdig bouwen waarop, zoals in dit geval bij brief van 10 oktober 2000 ook is gebeurd, in het kader van de behandeling van de aanvraag om een bouwvergunning is gewezen. Appellant heeft dienaangaande opgemerkt dat hij deze brief, waarin hem is verzocht de afmetingen van de deuren aan te geven, niet heeft ontvangen, zodat hij niet kon weten dat aan de in het Bouwbesluit inzake de vrije doorgangen gestelde eis in zijn geval wel zou worden getoetst. Het betoog van appellant gaat er evenwel aan voorbij dat hij was gehouden de doorgangen in overeenstemming met de bij de verleende bouwvergunning behorende bouwtekening te bouwen en dat de daarop ingetekende doorgangen – zoals hiervoor is vastgesteld – ruim voldoen aan de in het Bouwbesluit gestelde eis. Niet kan worden staande gehouden dat het college appellant niet gebonden zou mogen achten aan deze bouwtekening. Dat appellant de brief van 10 oktober 2000 niet zou hebben ontvangen kan daaraan niet afdoen.
2.9. Ook het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel faalt. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat van een ongelijke behandeling in dit verband niet is gebleken.
2.10. Ook hetgeen appellant verder in hoger beroep heeft aangevoerd maakt niet dat sprake is van een bijzonder geval dat het college ertoe had moeten brengen van handhavend optreden af te zien. Dat appellant onheus zou zijn bejegend is – nog daargelaten of dat tot een ander oordeel zou kunnen leiden – door het college weersproken en door appellant overigens ook niet aannemelijk gemaakt.
2.11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.12. Voor zover appellant heeft beoogd een verzoek om schadevergoeding te doen als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, kan dit, omdat het hoger beroep van appellant niet gegrond is, niet aan de orde komen.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak;
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2003
47-397.