ABRvS, 22-10-2003, nr. 200300257/1
ECLI:NL:RVS:2003:AM2392
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
22-10-2003
- Zaaknummer
200300257/1
- LJN
AM2392
- Vakgebied(en)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2003:AM2392, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22‑10‑2003; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Gst. 2004, 97 met annotatie van H.J.A.M. van Geest
Uitspraak 22‑10‑2003
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 4 april 2002 heeft verweerder krachtens artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer de melding geaccepteerd van appellante voor een verandering van haar inrichting.
200300257/1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te plaats] gemeente [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2002 heeft verweerder krachtens artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer de melding geaccepteerd van appellante voor een verandering van haar inrichting.
Bij besluit van 26 november 2002, kenmerk MW 02, 20616, heeft verweerder het tegen het besluit van 4 april 2002 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en laatstgenoemd besluit herroepen in die zin dat de verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c niet wordt af gegeven.
Tegen het besluit van 26 november 2002 heeft appellante bij brief van 13 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 maart 2003.
Bij brief van 2 april 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [derde belanghebbende]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M.A.A. Gockel-Gieskes, advocaat en [bedrijfsleider], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. M.C. Zweerman en ing. J.W.C. Hengst, beiden ambtenaar van de provincie,
zijn verschenen.
Tevens zijn verschenen [derde-belanghebbenden].
Overwegingen
2.1 Blijkens het verhandelde ter zitting is uitsluitend in geschil of verweerder de melding van appellante van 14 maart 2002 tot het formeren van één productieruimte en het overkappen van een deel van de aanbouwhelling van de scheepswerf alsnog terecht heeft geweigerd in verband met visuele hinder.
2.2 Verweerder meent dat de verandering zal leiden tot een aanzienlijke schaduwwerking, waardoor sprake is van andere of grotere nadelige milieugevolgen dan vergund. Hierdoor kan niet worden volstaan met een melding en zal de procedure tot wijziging van de vergunning dienen te worden gevolgd.
2.3 Appellante merkt op dat de overkapping volgens een door haar overgelegd rapport “Schaduwsilumatie” slechts een zeer geringe reductie van het aantal zonuren veroorzaakt. Deze is gemakkelijk te verhelpen door een aantal spiegelpanelen te plaatsen. Zij wijst er in dit kader op dat zij als gevolg van het saneringsbeleid van de provincie een geluidscherm moet plaatsen, dat een aanzienlijke schaduwwerking tot gevolg zal hebben. Indien de overkapping zou worden gerealiseerd, is de plaatsing van dit scherm niet meer noodzakelijk.
2.4. Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat:
a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;
b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en
c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.
2.5 Als vaststaand moet worden aangenomen dat de melding van appellant van 14 maart 2002 betrekking heeft op het formeren van één productieruimte en het overkappen van een deel van de aanbouwhelling van de scheepswerf tot een hoogte van plusminus 30 m. Voorts blijkt uit de stukken dat er extra sprake is van schaduwwerking als gevolg van de overkapping.
Reeds hierop gelet moet worden geoordeeld dat de beoogde overkapping andere of grotere gevolgen heeft voor het milieu dan die welke in de vergunde situatie waren toegestaan. Voor de omvang van de (visuele) hinder die de inrichting op grond van die vergunning mag veroorzaken, is de vergunde situatie bepalend (Memorie van Toelichting op wijziging van de Wet milieubeheer (meldingenstelsel) TK 1998-1999, 26 552, nr. 3, p. 23). Daarom kan niet met een melding worden volstaan en is voor de beoogde verandering van de inrichting een wijziging van de vergunning vereist. In het kader van die vergunningprocedure moet dan worden beoordeeld of de gevraagde verandering uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is.
2.6 Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zijn besluit van 4 april 2002 terecht.
2.7 Voor een procesveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. H. Beekhuis en drs. H.Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Rijntjes-Lindhout, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Rijntjes-Lindhout
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2003
194.