ABRvS, 17-09-2003, nr. 200300613/1
ECLI:NL:RVS:2003:AK4037
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
17-09-2003
- Zaaknummer
200300613/1
- LJN
AK4037
- Vakgebied(en)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2003:AK4037, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17‑09‑2003; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2004, 7 met annotatie van A.G.A. Nijmeijer
Uitspraak 17‑09‑2003
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 5 april 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal (hierna: het college) het verzoek van appellant om toepassing van een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, afgewezen.
200300613/1.
Datum uitspraak: 17 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 18 december 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal (hierna: het college) het verzoek van appellant om toepassing van een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, afgewezen.
Bij besluit van 12 juli 2001 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 juli 2001 vernietigd, en het bezwaar van appellant alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 februari 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 7 april 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2003, waar appellant vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door J.W.M. van de Klok, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb, blijft ten aanzien van een na de afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet- ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Het college heeft verzuimd in zijn besluit van 5 april 2000, dat aan appellant is verzonden op 20 april 2000, de daartegen openstaande rechtsmiddelen te vermelden zoals is voorgeschreven in artikel 3:45 van de Awb. Bij brief van 11 september 2000, verzonden op 12 september 2000, heeft het college deze informatie alsnog aan appellant verstrekt en hem in de gelegenheid gesteld binnen zes weken een bezwaarschrift in te dienen.
2.3. Appellant komt tevergeefs op tegen het oordeel van de rechtbank dat het college zijn bezwaarschrift van 20 oktober 2000 niet-ontvankelijk had moeten verklaren omdat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar moet worden geacht. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 8 mei 2001, inzake no. 200002002/1, (AB 2001, 292), is het ontbreken van rechtsmiddelenvoorlichting in het besluit onvoldoende om de termijnoverschrijding verschoonbaar te doen zijn. De Afdeling merkt in dit verband op dat de brief van 5 april 2000 geen ruimte biedt voor twijfel aan het besluitkarakter ervan aangezien het een uitdrukkelijke afwijzing van de aanvraag van appellant bevat.
De omstandigheid dat het bezwaarschrift is ingediend binnen de door het college in zijn brief van 11 september 2000 gestelde termijn maakt dit niet anders. Nu de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift volgt uit de Awb en deze termijn op 11 september 2000 reeds geruime tijd was verstreken, bestond voor het stellen van een nieuwe termijn geen ruimte.
2.4. Het subsidiaire betoog van appellant dat de brief van 11 september 2000 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen bezwaar kon worden gemaakt, faalt evenzeer. Die brief verwijst slechts naar het besluit van 5 april 2000 en roept zelf geen rechtsgevolgen in het leven.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2003
17-412.