ABRvS, 10-09-2003, nr. 200300654/1
ECLI:NL:RVS:2003:AJ3369
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
10-09-2003
- Zaaknummer
200300654/1
- LJN
AJ3369
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2003:AJ3369, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10‑09‑2003; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2004, 2 met annotatie van B.W.N. de Waard
Uitspraak 10‑09‑2003
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 28 november 2000 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) appellante wegens overtreding van artikel 7.5, eerste en tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna; het Arbobesluit) een boete van ƒ 9.000,-- (€ 4084,02) opgelegd.
200300654/1.
Datum uitspraak: 10 september 2003.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 17 december 2002 in het geding tussen:
appellante
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2000 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) appellante wegens overtreding van artikel 7.5, eerste en tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna; het Arbobesluit) een boete van ƒ 9.000,-- (€ 4084,02) opgelegd.
Bij besluit van 22 oktober 2001 heeft de staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, de rechtsgrond gewijzigd in overtreding van artikel 3.13, vijfde lid, van het Arbobesluit en de boete verlaagd tot ƒ 4.500,-- (€ 2042,01).
Bij uitspraak van 17 december 2002, verzonden op 20 december 2002, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 29 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 februari 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 26 maart 2003 heeft de staatssecretaris van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 augustus 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. R. Bagasrawalla, advocaat te Nieuwegein, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. F.W. Jansen,
zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
2.2. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris bij de beslissing op bezwaar van 20 oktober 2001 een geheel nieuw besluit heeft genomen omdat hij buiten de grondslag van het bezwaar heeft beslist.
2.3. Dit betoog slaagt. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 23 april 2003 in de zaak met nummer 200203860/1 (aangehecht) heeft overwogen strekt de beslissing in heroverweging niet zover, dat de beslissing op het bezwaarschrift op overtreding van andere voorschriften kan worden gebaseerd, dan die welke aan het primaire besluit ten grondslag zijn gelegd. Door de wijziging van de rechtsgrond gaat het besluit van 22 oktober 2001 de grondslag van het bezwaar te buiten, zodat het dient te worden aangemerkt als een nieuw primair besluit.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren en het beroepschrift ingevolge artikel 6:15, eerste en tweede lid van de Awb, doorzenden aan de staatssecretaris ter behandeling als bezwaarschrift.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding op de na te melden wijze.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 17 december 2002, AWB 01/4231;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.506,58, waarvan een gedeelte groot € 1.288,-- is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) te worden betaald aan appellante;
V. gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 531,20) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Bastein, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Bastein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2003.
13.