ABRvS, 20-08-2003, nr. 200300288/1
ECLI:NL:RVS:2003:AI1268
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
20-08-2003
- Zaaknummer
200300288/1
- LJN
AI1268
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2003:AI1268, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20‑08‑2003; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2004, 139 met annotatie van K.J. de Graaf
JOM 2006/964
Uitspraak 20‑08‑2003
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 15 mei 2001 heeft verweerster een verzoek van appellante om vergoeding van schade afgewezen.
200300288/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
de besliscommissie van het openbaar lichaam “Schadeschap Luchthaven Schiphol”,
verweerster.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2001 heeft verweerster een verzoek van appellante om vergoeding van schade afgewezen.
Bij besluit van 25 oktober 2001, kenmerk 1071 ZC 26/2001-288, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerster het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij de rechtbank te Haarlem ingekomen op 13 november 2001, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 januari 2002 heeft verweerster daar een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 18 december 2002 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het aldus ingestelde beroep kennis te nemen, voor zover het besluit van 25 oktober 2001 ziet op nadeelcompensatie op de voet van artikel 21, eerste lid, van het aanwijzingsbesluit luchtvaartterrein Schiphol, en het beroepschrift in zoverre aan de Afdeling doorgezonden.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellante. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen. Verweerster is, met bericht, niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 29 juni 1995 en op 28 november 1995 hebben onderscheidenlijk de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal ingestemd met de planologische kernbeslissing Schiphol en omgeving (hierna: de pkb Schiphol), waarin het beleid ten aanzien van het luchtvaartterrein Schiphol is neergelegd.
Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de uitbreiding van het luchtvaartterrein Schiphol, zoals vastgelegd in de pkb Schiphol, hebben onder meer de Minister van Verkeer en Waterstaat, provinciale staten van Noord-Holland en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: de Gemeenschappelijke regeling) vastgesteld.
Ingevolge artikel 9 van de Gemeenschappelijke regeling beslist het algemeen bestuur van het Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: het algemeen bestuur) op verzoeken om schadevergoeding, voor zover de schade verband houdt met de in die bepaling bedoelde besluiten. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Gemeenschappelijke regeling is het algemeen bestuur bevoegd de in artikel 9 genoemde bevoegdheden over te dragen aan de commissie. Bij besluit van 14 januari 1999 heeft het algemeen bestuur deze bevoegdheden aan de commissie overgedragen.
2.2. Op 23 oktober 1996 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer krachtens artikel 27 van de Luchtvaartwet (hierna: de Lvw), gelezen in samenhang met artikel 24 van die wet, het luchtvaartterrein Schiphol aangewezen (hierna: het aanwijzingsbesluit). Bij dit besluit zijn onder meer geluidszones vastgesteld en zijn een intensivering van het gebruik van het vierbanenstelsel en de aanleg en het gebruik van de vijfde baan mogelijk gemaakt.
In artikel 21, eerste lid, van het aanwijzingsbesluit is bepaald dat aan degene die door dit besluit schade lijdt of zal lijden, op verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding wordt toegekend, voor zover die schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.
2.3. Op het verzoek van appellante om een vergoeding van de kosten van door haar aan het benzineverkooppunt op het perceel [locatie] te [plaats] te treffen geluidsisolerende maatregelen en voor de verminderde bedrijfsopbrengsten in verband met de ingebruikneming van de met 250 meter in zuidwestelijke richting verlengde Kaagbaan heeft verweerster afwijzend beslist, welk besluit zij in bezwaar heeft gehandhaafd.
2.3.1. De rechtbank heeft zich, voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding op de voet van artikel 21 van het aanwijzingsbesluit, gelezen in samenhang met artikel 9, lid 3a, van de Gemeenschappelijke regeling, onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen, omdat, aangezien tegen het aanwijzingsbesluit ingevolge artikel 30 van de Lvw bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld, deze bevoegd is te oordelen over het beroep tegen de afwijzing, voor zover die schade betreft als gevolg van het aanwijzingsbesluit.
2.3.2. De Afdeling is bevoegd kennis te nemen van een beroep tegen een aanwijzingsbesluit, als hiervoor vermeld. Anders echter dan is geoordeeld in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 14 december 2000 in zaak no. E01.98.0574 (AB 2001, 199), is zij thans van oordeel dat tegen een beslissing op bezwaar inzake de afwijzing van een aanspraak, ontleend aan de in het aanwijzingsbesluit opgenomen schaderegeling, geen rechtstreeks beroep bij haar openstaat.
Artikel 21, eerste lid, van het aanwijzingsbesluit dient, nu op grond van de wet geen bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften omtrent schadevergoeding aan de Minister van Verkeer en Waterstaat toekomt, te worden aangemerkt als een beleidsregel, als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Die bepaling biedt daarmee een grondslag voor nadeelcompensatie, zoals ook, voor andere gevallen, meer algemene, naast een schadeveroorzakend besluit staande, nadeelcompensatieregelingen die bieden.
De onderhavige situatie, waarop ingevolge artikel 21, tweede lid, van het aanwijzingsbesluit bovendien de Regeling nadeelcompensatie Rijkswaterstaat van overeenkomstige toepassing is, onderscheidt zich daarmee niet van die, waarbij een algemene nadeelcompensatieregeling is bekendgemaakt en in het schadeveroorzakende besluit alleen daarnaar wordt verwezen.
Dit brengt mee dat in dit geval geen reden bestaat om van de hoofdregel inzake bestuursrechtelijke rechtsmachtverdeling af te wijken. Tegen schadebesluiten, genomen met toepassing van artikel 21 van het aanwijzingsbesluit, staat derhalve in eerste aanleg beroep open bij de rechtbank.
2.4. De conclusie is dat het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb zal worden doorgezonden aan de rechtbank te Haarlem om door haar te worden behandeld en beslist.
2.5. Van proceskosten, die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. Wel ziet de Afdeling aanleiding te bepalen dat het door appellante betaalde griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan haar wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen;
II. gelast dat de Secretaris van de Raad van State het door appellante voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 218,00 aan haar terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. P.J.J. van Buuren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Langeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2003
317-371.