ABRvS, 13-08-2003, nr. 200306675/1
ECLI:NL:RVS:2003:AI0997
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
13-08-2003
- Zaaknummer
200306675/1
- LJN
AI0997
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2003:AI0997, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13‑08‑2003; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AB 2004, 342 met annotatie van F.A.G. Groothuijse, R. Ortlep
Uitspraak 13‑08‑2003
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 28 februari 2002 heeft de gemeenteraad van Rotterdam, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 februari 2002, het bestemmingsplan "2e herziening bestemmingsplan Oud Mathenesse (Blok 2.07)" vastgesteld.
200206675/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats]
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2002 heeft de gemeenteraad van Rotterdam, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 februari 2002, het bestemmingsplan "2e herziening bestemmingsplan Oud Mathenesse (Blok 2.07)" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 oktober 2002, kenmerk DRM/ARB/02/1443A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 17 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2002, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2003, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.J. Molenwijk, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door H.G. Elmendorp, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna te noemen: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan heeft betrekking op een bouwblok in de Landenbuurt van de wijk Oud-Mathenesse. Het plan biedt het planologische kader voor nieuwbouw van woningen en voorziet onder meer in een verruiming van de toegestane bebouwingsdiepte. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.3. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Appellant voert aan dat de inspraakprocedure onzorgvuldig is geweest, dat hij ten onrechte geen verslag van de hoorzitting heeft ontvangen en dat hij niet op de hoogte is gesteld van het besluit omtrent vaststelling van het plan. Voorts is appellant van mening dat de financiële haalbaarheid van het plan twijfelachtig is, dat er geen behoefte bestaat aan nieuwbouw en dat de bouwkundige staat van het bouwblok niet zo slecht is dat sloop noodzakelijk is.
2.4. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat er uitvoerige besluitvorming aangaande de sloop van het bouwblok is geweest en voorts dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan voldoende is gegarandeerd, aangezien het tekort financieel verzekerd is door het Stadsvernieuwingsfonds.
2.5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gemeenteraad in de bestemmingsplanprocedure zorgvuldig heeft gehandeld. Voorts stelt verweerder zich met de gemeenteraad op het standpunt dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan voldoende is verzekerd.
Verweerder heeft het plan niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en heeft het goedgekeurd.
2.6. Ingevolge artikel 6a van de WRO worden de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen of herziening daarvan betrokken op de wijze zoals voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening. De gemeenteraad van Rotterdam heeft een dergelijke verordening vastgesteld. In de inspraakverordening is een regeling getroffen voor het doen van beklag over de uitvoering van de verordening. Blijkens de stukken heeft appellant gebruik gemaakt van deze regeling. Bij brief van 28 juli 1999 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Delfshaven de klacht behandeld en besloten hieraan geen gevolgen te verbinden. Mede gelet op de weerlegging van de klacht door het dagelijks bestuur bestaat geen reden voor het oordeel dat aan de wijze waarop in deze bestemmingsplanprocedure gelegenheid is geboden tot inspraak zodanige gebreken kleven dat verweerder om deze reden goedkeuring aan het plan had moeten onthouden. De bevindingen van het Centrum voor Onderzoek en Statistiek kunnen aan dit oordeel niet afdoen, aangezien zij geen betrekking hebben op de in het kader van deze bestemmingsplanprocedure geboden gelegenheid tot inspraak als bedoeld in artikel 6a WRO.
Met betrekking tot het betoog van appellant dat hem op grond van artikel 3:25 van de Awb een verslag van de hoorzitting had moeten worden toegezonden, overweegt de Afdeling het volgende. Dit artikel is onderdeel van Afdeling 3.5 van de Awb en deze afdeling is niet van toepassing op de voorbereiding van een goedkeuringsbesluit. Nu ook geen ander wettelijk voorschrift verweerder verplicht om het verslag toe te zenden aan degene die bedenkingen heeft ingediend en niet is gebleken dat appellant hierdoor in zijn belangen is geschaad, is er geen aanleiding het goedkeuringsbesluit hierom te vernietigen. De stelling van appellant dat hem is toegezegd dat het verslag aan hem toegezonden zou worden, kan hier niet aan afdoen.
Wat betreft de stelling van appellant dat hij ten onrechte niet persoonlijk op de hoogte is gehouden overweegt de Afdeling dat is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de bekendmaking van de terinzagelegging. Noch in de WRO, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een vastgesteld bestemmingsplan.
2.6.1. Uit de plantoelichting blijkt dat er een globaal onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan heeft plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat er een tekort is op de begroting van de uitvoering van het plan. Nu dit financieringstekort blijkens de toelichting gedekt wordt uit het Stadsvernieuwingsfonds, heeft verweerder naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid aannemelijk kunnen achten dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan voldoende is gewaarborgd.
De stelling van appellant dat nieuwbouw niet noodzakelijk is, gezien de behoefte aan de woningen in hun huidige vorm, treft geen doel. Verweerder heeft de keuze van de gemeenteraad om een andere inrichting van het gebied mogelijk te maken in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten. Voorzover het beroep van appellant zich richt tegen sloop overweegt de Afdeling voorts dat deze stelling in deze procedure niet aan de orde kan komen, aangezien een bestemmingsplan geen bepalingen kan bevatten die inhouden dat aanwezige bebouwing dient te worden gehandhaafd. Eventuele bezwaren van appellant tegen de mogelijke verlening van een sloopvergunning kunnen in de desbetreffende procedure aan de orde komen.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Langeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2003
317-448.