ABRvS, 11-09-2002, nr. 200103472/1
ECLI:NL:RVS:2002:AE7481
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
11-09-2002
- Zaaknummer
200103472/1
- LJN
AE7481
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Algemeen
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2002:AE7481, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11‑09‑2002; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑09‑2002
Inhoudsindicatie
-
200103472/1.
Datum uitspraak: 11 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats]
en
burgemeester en wethouders van Wieringermeer,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 december 2000 hebben verweerders de melding van appellante, als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, van een voorgenomen verandering van het dierenpension aan de [locatie] te [plaats], niet geaccepteerd.
Bij besluit van 22 mei 2001, verzonden op 31 mei 2001, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 10 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2002, waar appellante in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door [gemachtigden], ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1 Blijkens het verhandelde ter zitting is uitsluitend in geschil of verweerders de melding van het uitlaten van honden tussen 22.00 uur en 23.00 uur terecht hebben geweigerd.
2.2. Verweerders hebben daaromtrent overwogen dat voor de beoordeling van de daarmee gepaard gaande geluidemissie een akoestisch onderzoek nodig is. Nu appellante niet heeft aangetoond wat de effecten zijn van deze verandering en zij bovendien niet bereid is gebleken tot het (doen) uitvoeren van een akoestisch onderzoek, hebben verweerders het bezwaar tegen de weigering van de melding ongegrond verklaard. Verder hebben verweerders ter zitting gesteld dat niet met een melding kan worden volstaan omdat in de geldende vergunning een voorschrift is opgenomen op grond waarvan de honden na 19.00 uur in de verblijven moeten zijn ondergebracht. Volgens verweerders moet een procedure tot wijziging van dat voorschrift worden gevolgd.
2.3 Appellante verwijst naar de in de melding opgenomen berekening van de geluidbelasting, op grond waarvan redelijkerwijs zou moeten worden aangenomen dat aan de geluidgrenswaarden die zijn opgenomen in de onderliggende vergunning kan worden voldaan. Naar haar mening heeft het 's avonds uitlaten van honden dan ook geen grotere nadelige milieugevolgen dan die welke op grond van de vergunning waren toegestaan en kan deze uitbreiding van activiteiten met een melding worden gerealiseerd.
2.4. Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat:
a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;
b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en
c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.
2.5. Bij besluit van besluit van 8 februari 1994 hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van het dierenpension. In voorschrift 3 van die vergunning is bepaald dat het equivalente geluidsniveau afkomstig van de inrichting in de avondperiode (tussen 19.00 uur en 23.00 uur) niet meer mag bedragen dan 35 dB(A). In voorschrift 5 is voor die periode een grenswaarde voor het piekgeluidniveau van 65 dB(A) opgenomen. Voorschrift 11 bepaalt dat tussen 19.00 uur en 07.00 uur geen honden in de buitenren aanwezig mogen zijn en deze moeten zijn ondergebracht in de verblijven.
2.6. De stelling van verweerders dat de melding van het uitlaten van honden tussen 22.00 uur en 23.00 uur niet kan worden geaccepteerd reeds omdat die activiteit in strijd is met voorschrift 11 van de vergunning en voor de realisering van die activiteit derhalve een wijziging van dat voorschrift nodig is, berust naar het oordeel van de Afdeling op een onjuiste uitleg van artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer. De in dat artikellid neergelegde meldingsregeling heeft immers betrekking op veranderingen van de (werking van de) inrichting die niet in overeenstemming zijn met de onderliggende vergunning en de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen. Mede gelet op de wetsgeschiedenis kan die verandering, zoals in dit geval, ook een uitbreiding van activiteiten ten opzichte van de onderliggende vergunning inhouden. Ingevolge artikel 18.9, tweede lid, moet onder meer worden beoordeeld of een dergelijke verandering andere of grotere gevolgen heeft voor het milieu dan die welke in de vergunde situatie waren toegestaan. Indien over de gevolgen van het milieu die die verandering kan veroorzaken niets expliciet in de vergunning is vermeld, geldt de (werking van de) inrichting, zoals deze is vergund als uitgangspunt voor de bepaling van de toegestane milieugevolgen. (Memorie van Toelichting op wijziging van de Wet milieubeheer (meldingenstelsel) TK 1998-1999, 26 552, nr. 3, p.23). Alsdan zou, gelet op voorschrift 11, voor de realisering van de voorgenomen verandering een vergunningprocedure zijn vereist. In dit geval zijn in de vergunning evenwel geluidgrenswaarden voor de avondperiode opgenomen en is van andere relevante milieugevolgen die de in geding zijnde verandering kan veroorzaken niet gebleken. Voor de vraag of in dit geval met een melding kan worden volstaan is dan ook met name van belang of na realisering van de beoogde verandering aan die grenswaarden kan worden voldaan.
2.7. Appellante heeft in de melding de geluidemissie van het uitlaten van honden in de avondperiode berekend en gesteld dat op grond van die berekeningen redelijkerwijs kan worden aangenomen dat aan de geluidgrenswaarden wordt voldaan. In het bezwaarschrift heeft appellante hier nogmaals op gewezen. Verweerders hebben noch in hun besluit van
27 december 2000 noch in het bestreden besluit de stelling van appellante gemotiveerd weerlegd. Zij hebben daarentegen volstaan met de overweging dat appellante niet heeft aangetoond wat de effecten zijn van de voorgenomen verandering en dat zij een akoestisch onderzoek moet (laten) uitvoeren teneinde te kunnen beoordelen of aan de geluidgrenswaarden kan worden voldaan. Naar het oordeel van de Afdeling voldoet het bestreden besluit hiermee niet aan artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat vereist dat de beslissing op bezwaar berust op een deugdelijke motivering.
2.8. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd.
2.9. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Wieringermeer van 22 mei 2001;
III. gelast dat de gemeente Wieringermeer aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,10) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd en mr. J.R. Schaafsma, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van der Maesen de Sombreff
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2002
190.