ABRvS, 22-05-2002, nr. 200104134/1
ECLI:NL:RVS:2002:AE2788
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
22-05-2002
- Zaaknummer
200104134/1
- LJN
AE2788
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Algemeen
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2002:AE2788, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22‑05‑2002; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JOM 2006/711
JBO 2005/316
Uitspraak 22‑05‑2002
Inhoudsindicatie
-
200104134/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Bouwbedrijf Hoogland B.V.”, gevestigd te Zwaag,
appellante,
en
burgemeester en wethouders van Hoorn,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2001, kenmerk MIL/SCH/OO, hebben verweerders krachtens artikel 125 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht de op 20 januari 2001 aan appellante mondeling kenbaar gemaakte beslissing tot toepassing bestuursdwang, gericht op het zoveel mogelijk beperken of ongedaan maken van de gevolgen van een door een asbestbrand ontstane asbestverontreiniging, op schrift gesteld. Tevens hebben zij in dit besluit een nieuwe beslissing tot toepassing bestuursdwang genomen, gericht op het maken van een plan van aanpak met een beschrijving van maatregelen die zijn en worden genomen om verspreiding van asbestresten vanuit de inrichting te voorkomen en een plicht tot het uitvoeren van deze maatregelen. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 9 juli 2001, verzonden op 9 juli 2001, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 17 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 oktober 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. W. de Vis, advocaat te Hoorn en [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door G. Koopman en H.F. Schuurman, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.2. Op 20 januari 2001 is brand uitgebroken in het bouwbedrijf van appellante. Bij deze brand is een gedeelte van de inrichting waaronder een asbest golfplatendak verbrand en is asbest verspreid in en buiten de inrichting. Verweerders hebben met toepassing van artikel 5:24, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht maatregelen getroffen door middel van het afzetten van de omgeving en het bedekken van een naburige kas. Voorts hebben verweerders bij besluit van 23 januari 2001 van appellante een plan van aanpak geëist waarin appellante de maatregelen tegen de asbestverontreiniging omschrijft. Eén en ander dient er in te resulteren dat al het asbest vóór 27 januari 2001 is verwijderd.
2.3. Appellante voert aan dat de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang niet te haren laste behoren te komen, aangezien er sprake is van een uitzonderingssituatie. Zij verwijst hierbij naar een privaatrechtelijke akte waarbij appellante haar bedrijfsopstallen met ondergrond aan de gemeente heeft geleverd. Appellante stelt zich op het standpunt dat de gemeente als juridisch eigenaar het risico van deze opstallen draagt. Voorts stelt zij dat zij niet verwijtbaar heeft gehandeld aangezien zij de brand niet heeft veroorzaakt. Daarnaast voert zij aan dat het algemeen belang, in het bijzonder het milieubelang, in sterke mate is betrokken bij de verwijdering van asbest, zodat ook om deze reden moet worden afgezien van kostenverhaal.
2.3.1. Verweerders zijn blijkens het bestreden besluit van oordeel dat de uitoefening bestuursdwang en kostenverhaal samengaan en dat geen sprake is van een uitzonderingssituatie. Het algemeen belang is volgens hen niet in die mate bij de asbestsanering betrokken, dat moet worden geoordeeld dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van appellante zouden behoren te komen. Daarnaast is de drijver van de inrichting verantwoordelijk voor het naleven van de Wet milieubeheer en niet degene die het risico van de opstallen draagt. Naar hun mening is appellante derhalve de kosten van het toepassen van bestuursdwang verschuldigd.
2.3.2. De Afdeling overweegt dat niet in geschil is dat appellante als degene die de inrichting drijft verantwoordelijk is voor het naleven van milieuwetten en terzake, vanwege het niet nemen van maatregelen, overtreder is in de zin van artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Uitgangspunt van artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is dat de overtreder de kosten verbonden aan de toepassing bestuursdwang verschuldigd is, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen. Appellantes stelling dat ingevolge een civielrechtelijke overeenkomst het risico voor de opstallen bij de gemeente ligt, kan –wat daar verder ook van zij- in het kader van het onderhavige geschil geen rol spelen, nu hier niet de privaatrechtelijke relatie tussen de gemeente en appellante aan de orde is, maar de toepassing van bestuursdwang door verweerders. Het met de toepassing van bestuursdwang gemoeide belang van de bescherming van het milieu vormt evenmin reden om van kostenverhaal af te zien.
Verweerders hebben zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld, dat geen sprake is van omstandigheden op grond waarvan de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de overtreder behoren te komen.
2.4. Appellante stelt verder dat voor de toepassing van bestuursdwang te hoge kosten in rekening zijn gebracht.
2.4.1. De Afdeling overweegt dat in artikel 5:26 van de Algemene wet bestuursrecht een regeling is getroffen ten aanzien van de invordering van de kosten van de toepassing van bestuursdwang. Deze regeling voorziet in een procedure bij de burgerlijke rechter. Verweerders hebben zich terecht op het standpunt gesteld dat de hoogte van de kosten van de toepassing bestuursdwang als zodanig niet aan de orde is in de procedure inzake de toepassing bestuursdwang.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Voorzitter, en mr. E.M.H. Hirsch Ballin en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002
191-414.