ABRvS, 08-05-2002, nr. 200003982/1
ECLI:NL:RVS:2002:AE2392
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
08-05-2002
- Zaaknummer
200003982/1
- LJN
AE2392
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Decentralisatie
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2002:AE2392, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 08‑05‑2002; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 7 Grondwet
- Vindplaatsen
AB 2002, 221 met annotatie van F.R. Vermeer, J.G. Brouwer
JB 2002/169 met annotatie van L. Verhey
Uitspraak 08‑05‑2002
Inhoudsindicatie
-
200003982/1.
Datum uitspraak: 8 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 10 juli 2000 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Landerd.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 1999 hebben burgemeester en wethouders van Landerd (hierna: burgemeester en wethouders) besloten tot toepassing van bestuursdwang en de stichting Atoomvrijstaat gelast het kamperen op het perceel nabij de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te beëindigen en alle aanwezige onderkomens en andere materialen en goederen te verwijderen.
Bij besluit van 27 juli 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Commissie bezwaarschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 10 juli 2000, verzonden op 17 juli 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 20 augustus 2000, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 juni 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2001, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. E.T. Hummels , advocaat te Zeist, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door T.L.P. Pijnappels, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting heeft appellante verzocht om aanhouding van de behandeling, tot uitspraak is gedaan in de zaak van de Vereniging Landelijk Overleg Betuweroute tegen Nederland die in behandeling is bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM tussenuitspraak van 3 mei 2001 nr. 26, gepubliceerd in NJB 2001, p.1167, nr. 25).
Het aanhangig zijn van deze zaak brengt echter geen wijziging in bevoegdheid en taken van de Afdeling. Voor de verzochte aanhouding is geen grond.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied voor Zeeland” rust op het perceel de bestemming “Bosgebied”.
Ingevolge artikel 2, lid A, van de planvoorschriften mogen gronden met deze bestemming uitsluitend worden gebruikt voor:
1. het behoud of herstel van de aldaar voorkomende dan wel de daaraan eigen zijnde natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden;
2. de extensieve dagrecreatie;
3. bosbouwkundige doeleinden.
Ingevolge artikel 2, lid C onder I, van de planvoorschriften is het verboden om gronden met deze bestemming te gebruiken op een wijze of voor een doel strijdig met de bestemming.
Ingevolge artikel 1, onder 26, van de planvoorschriften wordt onder dagrecreatie verstaan: recreatief buitenverblijf tussen zonsopgang en zonsondergang al dan niet doorgebracht in onderkomens welke na afloop van het verblijf tezamen met andere meegebrachte voorwerpen worden verwijderd.
2.3. Appellante verblijft op het perceel in een zogenoemd vredeskamp, gericht tegen de veronderstelde aanwezigheid van nucleaire wapens op de vliegbasis Volkel. Op het perceel bevinden zich, voor zover thans van belang, een tent, een afdak of onderkomen van landbouwplastic en spandoeken. Appellante heeft ter zitting nog betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruik waarop de last ziet niet is aan te merken als een in artikel 2, lid C, onder I, bedoeld doel, nu ter plaatse geen recreatief nachtverblijf wordt gehouden.
2.4. Dat betoog faalt. Uit de woorden “in ieder geval” in de aanhef van deze bepaling blijkt dat geen sprake is van een limitatieve opsomming. Het gebruik dat appellante van het perceel maakt is niet aan te merken als gebruik in de zin van voormeld artikel 2, lid A. De rechtbank heeft derhalve terecht en op goede gronden overwogen dat het gebruik waarop de last ziet in strijd is met de bestemming.
2.5. Appellante betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruik als vredeskamp een zelfstandig middel van bekendmaking betreft dat wordt beschermd door artikel 7 van de Grondwet. Dit betoog faalt evenzeer.
2.6. De last betreft gedragingen die in een zodanig verwijderd verband staan tot de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting zoals beschermd door artikel 7, derde lid, van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat dat recht daardoor niet wordt beperkt.
Burgemeester en wethouders hebben uitsluitend besloten het illegaal houden van nachtverblijf te beëindigen en verwijdering te gelasten van de daarbij behorende onderkomens en materialen. Het houden van nachtverblijf en het aanwezig hebben van onderkomens en andere materialen en goederen, waartegen de last zich richt, leidt op zichzelf niet tot communicatie over de meningen die appellante wil uiten. Dat een bepaalde gedraging publieke belangstelling wekt, maakt haar niet tot een beschermde meningsuiting. Overigens heeft appellante voldoende andere mogelijkheden om haar opvattingen omtrent de activiteiten op de vliegbasis Volkel ter plaatse bekend te maken. De last staat niet in de weg aan het overdag verblijven op het perceel om gedachten of gevoelens te openbaren.
2.7. De rechtbank heeft voorts terecht geen grond gezien voor het oordeel dat burgemeester en wethouders bij afweging van de betrokken belangen de aanzegging van bestuursdwang achterwege hadden dienen te laten.
2.8. De rechtbank heeft tenslotte evenzeer terecht het gelijkheidsbeginsel niet geschonden geacht, reeds omdat het door appellante in dit verband vermelde geval geen betrekking heeft op een op het grondgebied van de gemeente Landerd gelegen perceel dat in strijd met de bestemmingsplanvoorschriften wordt gebruikt.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.10. Voor zover appellante heeft verzocht om schadevergoeding, wordt dit verzoek afgewezen, reeds omdat geen sprake is van een gegrond beroep tegen het besluit van burgemeester en wethouders van 27 juli 1999.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2002
17-387.