ABRvS, 04-04-2002, nr. 200200863/1
ECLI:NL:RVS:2002:AE6046
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
04-04-2002
- Zaaknummer
200200863/1
- LJN
AE6046
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2002:AE6046, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 04‑04‑2002; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2002, 223 met annotatie van I. Sewandono
JB 2002/145
JV 2002/170
Uitspraak 04‑04‑2002
Inhoudsindicatie
-
Raad
van State
200200863/1.
Datum uitspraak: 4 april 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 14 januari 2002 in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij beslissing van 7 september 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie de beslistermijn inzake een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 42, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) met maximaal zes maanden verlengd. Deze beslissing is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 januari 2002, verzonden op 16 januari 2002, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 13 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 6:3, eerste lid, van de Awb is een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.
Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000, voorzover thans van belang, wordt op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28, binnen zes maanden een beschikking gegeven.
Ingevolge het vierde lid, voorzover thans van belang, kan de termijn voor het geven van de beschikking ten hoogste voor zes maanden worden verlengd, indien naar het oordeel van de Minister voor de beoordeling van de aanvraag advies van of onderzoek door derden nodig is.
Ingevolge het vijfde lid stelt de Minister de vreemdeling in kennis van de verlenging.
2.2. In de eerste en tweede grief betoogt appellante dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de beslissing van 7 september 2001 is genomen in het kader van de voorbereiding van het te nemen besluit op de aanvraag van appellante en zij door deze beslissing niet in haar belangen is getroffen.
2.2.1. Deze grieven falen. Het opschorten van de beslistermijn strekt slechts ter voorbereiding van het op de aanvraag te nemen besluit.
Dat appellante, zoals zij stelt, langer in onzekerheid verkeert over het lot van haar aanvraag, brengt niet met zich dat zij door dat uitstel rechtstreeks in haar belang is getroffen in de zin van voormeld artikel 6:3, eerste lid.
Mitsdien is geen sprake van een besluit, waartegen afzonderlijk rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.
Gezien het bovenstaande, behoeft de derde grief geen bespreking.
2.3. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2.3.1. Uit hetgeen hiervoor onder 2.2.1. is overwogen vloeit voort dat de rechtbank zich ten onrechte niet onbevoegd heeft verklaard om van het beroep kennis te nemen.
Het hoger beroep is in verband hiermee kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling zich onbevoegd van het inleidende beroep tegen de beslissing van 7 september 2001 kennis te nemen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 14 januari 2002 in zaak nr. AWB 01/50609;
III. verklaart zich onbevoegd van het door appellante ingestelde beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.U. Kallan, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Kallan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2002
15-419-385.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,