ABRvS, 12-12-2001, nr. 200101013/1
ECLI:NL:RVS:2001:AD7955
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
12-12-2001
- Zaaknummer
200101013/1
- LJN
AD7955
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2001:AD7955, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 12‑12‑2001; (Hoger beroep)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
AB 2002, 61 met annotatie van N. Verheij
Uitspraak 12‑12‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
Raad
van State
200101013/1.
Datum uitspraak: 12 december 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 15 december 2000 in het geding tussen:
de besloten vennootschap Landbouwbedrijf Agrilinde B.V., gevestigd te Zuid-Beijerland
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 april 1999 heeft appellant Landbouwbedrijf Agrilinde B.V. (hierna: Agrilinde) een tegemoetkoming ingevolge de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (hierna: de Wet) toegekend op basis van het normbedrag voor stamslabonen industrieteelt.
Bij besluit van 22 februari 2000 heeft appellant het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 december 2000, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 24 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 maart 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 juli 2001 heeft Agrilinde een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2001, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.W. Genuit, gemachtigde, en Agrilinde, vertegenwoordigd door mr. W.M. Bijloo, advocaat te Middelharnis, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.1.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet, voor zover van belang, heeft een gedupeerde recht op een tegemoetkoming in de teeltplanschade, waaronder wordt verstaan het financieel verlies dat is geleden door een mindere opbrengst dan redelijkerwijs mocht worden verwacht gedurende een bij ministeriële regeling te bepaling schadetermijn als gevolg van verlies of beschadiging van gewassen, waardoor een vermindering in kwantiteit of kwaliteit is ontstaan of als gevolg van het niet of niet tijdig kunnen uitvoeren van de voorgenomen teelt van gewassen.
Bij besluit van 29 oktober 1998, Stcrt. 1998, 208, heeft de staatssecretaris bekend gemaakt de Beleidsregels voor de toekenning van teeltplanschade op grond van de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998 (hierna: de Beleidsregels). De Beleidsregels vermelden welke grondslagen zullen worden gehanteerd voor de berekening van de voor vergoeding in aanmerking komende teeltplanschade. Als normbedrag voor stamslabonen (industrie, nateelt) wordt in de bijlage een normbedrag van ƒ 2790,-- genoemd.
2.1.2.
De niet in de Beleidsregels genoemde normbedragen voor stamslabonen industrieteelt (hoofdteelt) van ƒ 3720,-- en voor stamslabonen verse marktteelt van ƒ 7500,-- heeft appellant ontleend aan de bijlage van de door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij vastgestelde Regeling oogstschade 1998.
2.2.
In geschil is de vraag of ter berekening van de tegemoetkoming in de gestelde schade aan stamslabonen moet worden uitgegaan van stamslabonen industrieteelt (hoofdteelt respectievelijk nateelt) dan wel van niet in de Beleidsregels genoemde stamslabonen verse marktteelt en de bijbehorende normbedragen.
2.3.
Ter motivering van haar oordeel dat de in geding zijnde bonen als stamslabonen verse marktteelt moeten worden aangemerkt, heeft de rechtbank, samengevat weergegeven, overwogen dat Agrilinde, als teler van de bonen, en de afnemer van die bonen hebben beoogd de stamslabonen aan de versmarkt te leveren, dat de geteelde bonen voor de versmarkt bestemd zijn en dat ook de voor de versmarkt vereiste teeltwijze is toegepast. Dat in een teeltcontract een verdeling van de oogst- en afzetwerkzaamheden tussen Agrilinde en de afnemer van de bonen is overeengekomen, doet aan het vorenstaande niet af, zo heeft de rechtbank overwogen.
2.4.
Appellant is daarentegen van mening dat aan de hand van de opbouw van het normbedrag, waarin rekening is gehouden met gemaakte oogst- en afzetkosten, moet worden bepaald of sprake is van industrieteelt dan wel verse marktteelt. Nu Agrilinde zelf als gevolg van het teeltcontract met haar afnemer geen kosten maakt voor het oogsten en afzetten van de stamslabonen, is dát normbedrag van toepassing, waarin geen oogst en afzet kosten zijn verdisconteerd, zijnde het normbedrag industrieteelt van ƒ 2790,-- (nateelt) respectievelijk ƒ 3720,-- (hoofdteelt).
2.5.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant ten onrechte de door Agrilinde geteelde stamslabonen als industrieteelt als bedoeld in de Beleidsregels heeft aangemerkt. Daarbij heeft de rechtbank terecht overwogen dat de (beoogde) bestemming van de stamslabonen en de teeltwijze bepalend zijn, ongeacht de taakverdeling van de werkzaamheden tussen teler en afnemer. Daaraan kunnen als van belang zijnde factoren worden toegevoegd het gebruikte zaaigoed en de toestand waarin het gewas zich op 13 en 14 september 1998 bevond. Het vorenstaande betekent dat, nu Agrilinde zaaigoed voor stamslabonen verse marktteelt heeft gebruikt en het gewas op genoemde data ook als zodanig te velde stond, het oordeel van de rechtbank dat het in dit geschil gaat om stamslabonen verse marktteelt, juist is. Uit het vorenstaande vloeit tevens voort dat ook het oordeel van de rechtbank dat appellant ten onrechte de tegemoetkoming in de teeltplanschade heeft toegekend op basis van het normbedrag voor stamslabonen industrieteelt, en dat appellant bij het nemen van een nieuw besluit de tegemoetkoming moet baseren op het normbedrag voor stamslabonen verse marktteelt van ƒ 7500,--, juist is.
2.6.
Onder verwijzing naar het hoger beroep in de bij de Afdeling onder nummer 200101271/1 [redactie: AD7954] geregistreerde, eveneens op 22 oktober 2001 ter zitting behandelde zaak heeft Agrilinde ter zitting betoogd dat het uit een oogpunt van rechtsgelijkheid gewenst is dat de Afdeling zich tevens uitspreekt over de verhoging van het normbedrag van ƒ 7500,-- tot ƒ 12.100,--. Aan dit betoog wordt voorbij gegaan, nu, zoals de Afdeling onder meer bij uitspraak van 8 januari 1999 inzake H01.98.1180 (AB 1999, 399) heeft geoordeeld, de Algemene wet bestuursrecht niet in een rechtsmiddel van incidenteel appèl voorziet.
2.7.
De conclusie van het vorenstaande is dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.8.
Appellant dient op na te vermelden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij zal er rekening mee worden gehouden dat de onderhavige zaak in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht samenhangt met de al genoemde zaak met nummer 200101271/1.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- II.
veroordeelt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de door Agrilinde in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van ƒ 1065,--, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te worden betaald aan Agrilinde.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en dr. E.M.H. Hirsch Ballin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Wolff
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2001
238.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,