ABRvS, 26-09-2001, nr. 200003265/1
ECLI:NL:RVS:2001:AE3416
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
26-09-2001
- Zaaknummer
200003265/1
- LJN
AE3416
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2001:AE3416, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 26‑09‑2001; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2002, 176 met annotatie van L.J.A. Damen
Uitspraak 26‑09‑2001
Inhoudsindicatie
-
Raad
van State
200003265/1.
Datum uitspraak: 26 september 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Den Haag van 25 mei 2000 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 1998 hebben burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout (hierna: burgemeester en wethouders) het verzoek van appellant om hem een huurwoonwagen ter beschikking te stellen afgewezen.
Bij besluit van 6 april 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor beroep- en bezwaarschriften van 9 maart 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 25 mei 2000, verzonden op 26 mei 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Den Haag (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en appellant, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), alsnog niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen het besluit van burgemeester en wethouders van 6 juli 1998. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 juli 2000, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 september 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2001, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. D.M. van Genderen, advocaat te Utrecht, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J.H. Jacobs, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.2. Appellant bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het tegen het besluit van 6 juli 1998 gerichte bezwaarschrift te laat is ingediend. Hij betoogt dat moet worden aangenomen dat het besluit van 6 juli 1998, hoewel hierop als verzenddatum is aangegeven 7 juli 1998, pas op 14 juli 1998 is verzonden, zodat de bezwaartermijn pas op 15 juli 1998 is ingegaan. Hiertoe heeft appellant erop gewezen dat hij gelijktijdig met zijn zoon een verzoek om toekenning van een huurwoonwagen heeft ingediend, dat burgemeester en wethouders de verzoeken gelijktijdig hebben behandeld en hierop op dezelfde datum hebben beslist in nagenoeg gelijke bewoordingen. Voorts is op beide in het dossier van de gemeente aanwezige concepten van de besluiten als verzenddatum aangegeven 7 juli 1998, waaruit kan worden afgeleid, dat het oorspronkelijk de bedoeling was dat de verzending van beide besluiten op die dag zou plaatsvinden. Het besluit dat de zoon van appellant op zijn verzoek heeft ontvangen is blijkens de daarop aangegeven verzenddatum echter pas verzonden op 14 juli 1998. Appellant en zijn zoon herinneren zich voorts dat zij de besluiten gelijktijdig hebben ontvangen. Gelet hierop is het naar de mening van appellant dan ook aannemelijk dat het besluit op het verzoek van appellant eveneens pas op 14 juli 1998 is verzonden.
2.3. Vast staat dat het besluit van 6 juli 1998 niet aangetekend is verzonden. In een dergelijk geval dient het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het besluit op de door haar aangegeven datum is verzonden. Burgemeester en wethouders hebben indertijd geen postregistratie bijgehouden. De enige aanwijzing voor de verzenddatum is de door middel van een stempel op het besluit aangebrachte datum van 7 juli 1998. Burgemeester en wethouders stellen dat het gebruikelijk is dat soortgelijke besluiten op dezelfde datum worden verzonden, hoewel het anderzijds niet onmogelijk is dat in dit geval anders is geschied. Evenmin is het volgens burgemeester en wethouders onmogelijk dat het besluit aan appellant, ondanks de daarop aangegeven verzenddatum van 7 juli 1998, pas tegelijk met het aan zijn zoon gerichte besluit is verzonden, derhalve op 14 juli 1998. Dit valt thans evenwel niet meer te achterhalen. Ter zitting hebben zij het concept van het aan de zoon van appellant gerichte besluit getoond, waarop als verzenddatum 7 juli 1998 is aangegeven.
2.4. De Afdeling acht het, gelet op het complex van de hiervoor vermelde omstandigheden, voldoende aannemelijk dat de verzending van het aan appellant gerichte besluit van 6 juli 1998 eveneens pas op 14 juli 1998 heeft plaatsgevonden. Met name de gemeentelijke praktijk om in dit soort gevallen besluiten gelijktijdig te verzenden, en het feit dat op het aan de zoon geadresseerde concept-besluit als verzenddatum 7 juli 1998 is aangegeven, terwijl de daadwerkelijke verzenddatum van dit besluit 14 juli 1998 is geweest, steunen appellant in diens betoog dat het aannemelijk is dat de op het aan de zoon gerichte besluit voorkomende verzenddatum wel en op het aan appellant gerichte besluit niet is verbeterd in de feitelijke datum van verzending. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat burgemeester en wethouders dit niet bestrijden en het evenals appellant niet onaannemelijk achten dat een en ander op de hiervoor geschetste wijze is verlopen.
De bezwaartermijn moet, gelet op het voorgaande, worden geacht eerst te zijn ingegaan op 15 juli 1998 en geëindigd op 25 augustus 1998, zodat het door appellant ingediende bezwaar tijdig is ingediend. Het bezwaar is dan ook ontvankelijk. De rechtbank heeft dit miskend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De rechtbank is niet toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van de beslissing op bezwaar. Gelet hierop zal de Afdeling met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State de zaak naar de rechtbank terugwijzen.
2.6. Nu burgemeester en wethouders de uitspraak van de rechtbank niet hebben uitgelokt of verdedigd, zal de Afdeling de beslissing omtrent de proceskostenveroordeling in hoger beroep reserveren tot de einduitspraak van de rechtbank. Ook over de proceskostenveroordeling in beroep zal de rechtbank dienen te oordelen.
2.7. De Afdeling ziet aanleiding om te bepalen dat het door appellant voor de behandeling van het hoger beroep gestorte griffierecht door de Secretaris van de Raad van State wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Den Haag van 25 mei 2000, AWB 99/04968 BESLU;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten vast op een bedrag van ƒ 1.435,95, waarvan een gedeelte groot ƒ 1.420,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
V. bepaalt dat het door appellant voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (ƒ 340,00) door de Secretaris van de Raad van State aan hem wordt terugbetaald.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw?van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2001
97-383.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,