ABRvS, 05-09-2001, nr. 200103862/1
ECLI:NL:RVS:2001:AD4507
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
05-09-2001
- Zaaknummer
200103862/1
- LJN
AD4507
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2001:AD4507, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 05‑09‑2001; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 4:6 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
AB 2001, 382 met annotatie van B.P. Vermeulen
JV 2001/285 met annotatie van prof. mr. T.P. Spijkerboer
RV20010061 met annotatie van Olivier B.K. Ben
Uitspraak 05‑09‑2001
Inhoudsindicatie
-
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
RAAD VAN STATE
200103862/1.
Datum uitspraak: 5 september 2001
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 27 juli 2001 in het geding tussen:
de vreemdeling, zich noemende [naam] (hierna: de vreemdeling)
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2001 heeft appellant (hierna: de staatssecretaris) geweigerd terug te komen op de afwijzing van een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel te verlenen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 juli 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de president), voorzover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 3 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 augustus 2001 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2001, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.B. Vellenga-van Nieuwkerk, advocaat te Alkmaar, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan de aanvraag zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer niet zulke feiten of omstandigheden worden vermeld.
2.2. De staatssecretaris heeft in grief 4 betoogd dat de president heeft miskend dat ingevolge artikel 4:6 van de Awb slechts gestelde nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan afwijzing van de aanvraag in de weg konden staan en dat daarvan geen sprake is. Dat de vreemdeling, als door hem gesteld, littekens heeft, kan volgens de staatssecretaris niet als zodanig worden aangemerkt.
2.3. Deze grief treft doel. Indien een bestuursorgaan na indiening van een verzoek om terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit tot het oordeel komt dat daartoe geen termen zijn, kan niet door het instellen van beroep tegen dat besluit worden bereikt dat de rechter de zaak beoordeelt, als ware het gericht tegen het eerdere besluit. Het door de vreemdeling ingestelde beroep kon dan ook slechts leiden tot de beoordeling of zich na dat eerdere besluit, waarbij appellant toelating is geweigerd, nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan die de staatssecretaris noopten tot heroverweging van de eerdere afwijzing.
Niet is gesteld dat de aan de aanvraag om op de eerdere afwijzing terug te komen ten grondslag gelegde littekens ten tijde van die afwijzing niet bestonden. Dat de vreemdeling, naar hij stelt, wegens vertaalproblemen die littekens niet eerder heeft gemeld, maakt niet dat niettemin sprake is van feiten of omstandigheden in de zin van voormeld artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Overigens is hij tijdens het gehoor in verband met de eerste aanvraag in de gelegenheid gesteld de aanwezigheid van littekens kenbaar te maken.
2.4. Van vermelding van nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden, als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb, is dan ook in zoverre geen sprake. De president heeft derhalve ten onrechte overwogen dat de bestreden afwijzing in verband met de gestelde littekens een draagkrachtige motivering ontbeert.
2.5. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Nu de president aan de beoordeling van de overige beroepsgronden niet is toegekomen, ziet de Afdeling aanleiding om de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terug te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 27 juli 2001 in zaak nr. AWB 01/32220 en AWB 01/32221;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. H. Troostwijk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M. Grol, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Grol
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2001
Verzonden: 6 September 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,