ABRvS, 22-05-2001, nr. 200000290/1
ECLI:NL:RVS:2001:AB2034
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
22-05-2001
- Zaaknummer
200000290/1
- LJN
AB2034
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Decentralisatie
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2001:AB2034, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22‑05‑2001; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑05‑2001
Inhoudsindicatie
Voor toepassing van de anticipatieprocedure is niet vereist dat het voorbereidingsbesluit ook op het moment van de bekendmaking van de beslissing op bezwaar moet gelden. Vrijstelling (19 WRO) en bouwvergunning voor gedeeltelijk veranderen van een ruimte tot eetcafé. B&W komen op tegen de overweging van de rechtbank dat ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar (van 26 maart 1996, verzonden op 1 augustus 1996) de anticipatieprocedure niet meer kon worden toegepast. Vast staat dat een voorbereidingsbesluit bestond, geldig tot 30 maart 1996. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is ter vergadering van 26 maart 1996 door B&W een besluit genomen op het bezwaarschrift, neergelegd in de notulen van die vergadering. Dat het toen niet op de voet van de artt. 3:41 en 3:40 Awb was bekendgemaakt en in werking getreden, doet daaraan niet af. Op dat moment gold het voorbereidingsbesluit. Er is geen grond om te oordelen dat het voorbereidingsbesluit ook op het moment van de bekendmaking van de beslissing op bezwaar moest gelden, om de anticipatieprocedure te kunnen toepassen. Burgemeester en wethouders van Leerdam, appellanten. mrs. R.W.L. Loeb, E.A. Alkema, E.M.H. Hirsch Ballin
Raad
van State
200000290/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Leerdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 10 december 1999 in het geding tussen:
A, wonend te B
en
appellanten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 september 1993 hebben appellanten (hierna: burgemeester en wethouders) aan C vrijstelling krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk veranderen van een ruimte aan de […] […] te B tot eetcafé.
Op 26 maart 1996 hebben burgemeester en wethouders het door A (hierna: A) daartegen gemaakte bezwaar alsnog ongegrond verklaard. Dit besluit is op 1 augustus 1996 verzonden. Het is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 december 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door A ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 juni 2000 heeft A van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2000, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door M. Jaasma, ambtenaar der gemeente, en A in persoon, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het betoog van burgemeester en wethouders dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op het verzoek van A om toepassing van artikel 8:73a van de Algemene wet bestuursrecht mist feitelijke grondslag.
De overweging terzake van de rechtbank strekt tot afwijzing van dat verzoek.
2.2. Burgemeester en wethouders komen voorts op tegen de overweging van de rechtbank dat ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar de anticipatieprocedure niet meer kon worden toegepast. Vast staat dat een voorbereidingsbesluit bestond, geldig tot 30 maart 1996. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is ter vergadering van 26 maart 1996 door burgemeester en wethouders een besluit genomen op het bezwaar van A, neergelegd in de notulen van die vergadering. Dat het toen niet op de voet van de artikelen 3:41 en 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht was bekendgemaakt en in werking getreden, doet daaraan niet af. Op dat moment gold het voorbereidingsbesluit. Er is geen grond om te oordelen dat het voorbereidingsbesluit ook op het moment van de bekendmaking van de beslissing op bezwaar moest gelden, om de anticipatieprocedure te kunnen toepassen.
2.3. De slotsom is dat de rechtbank de beslissing op bezwaar ten onrechte op de aangegeven grond heeft vernietigd. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank, opdat zij het beroep verder behandelt en daarop beslist.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 10 december 1999 in zaak nr. AWB 96/896;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2001
27.
Verzonden: 22 mei 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,